Erkende interventie: CoVa 2.0

Na afronding van CoVa 2.0 beheerst de deelnemer beter zijn impulsen, heeft hij een groter probleemoplossend vermogen en is hij beter in staat kritisch te redeneren. Met deze vorderingen in cognitieve vaardigheden is hij beter in staat problemen te voorkomen en/of lost hij deze efficiënter op.

Doelgroep

CoVa 2.0 wordt ingezet bij justitiabelen (mannen en vrouwen) die door een gebrek aan cognitieve vaardigheden strafbare feiten plegen. Het betreft (jong)volwassen justitiabelen met een laag tot zeer hoog recidiverisico. Omdat het programma generiek van aard is, kunnen justitiabelen uit alle dadercategorieën instromen (ook zedendelinquenten). CoVa 2.0 is tevens geschikt voor delinquenten die geen, of slechts gedeeltelijk, verantwoordelijkheid nemen voor hun delict. Het delict wordt namelijk niet rechtstreeks in het programma besproken. Tbs-ers en justitiabelen zonder geldige verblijfsvergunning worden geëxcludeerd van deelname.

Aanpak

CoVa 2.0 is, vanwege een mix van groepsbijeenkomsten (12x) en individuele sessies (3x), een flexibele, hoog-responsieve training met een sterke persoonlijke relevantie voor de deelnemer. De training wordt, in tegenstelling tot zijn voorgangers CoVa en CoVa 1.0, in carrouselvorm gegeven. Een deelnemer kan in vier verschillende Clusters starten. De bijeenkomsten vinden eens per week plaats.

Materiaal

Er is voorlichtingsmateriaal ontwikkeld voor de opdrachtgevers (Openbaar Ministerie/Zittende Magistratuur/Dienst Justitiële Inrichtingen) en deelnemers van CoVa 2.0. Ook is een management- en trainershandleiding geschreven. Voor de implementatie van CoVa 2.0 wordt de Managementhandleiding van de oorspronkelijke CoVa gevolgd. Ook worden aanvullende implementatie activiteiten uitgevoerd zoals informatiebijeenkomsten in de regio’s en trainersopleidingen en bijscholingen van trainers.

Onderbouwing

Het is evident dat criminaliteit lastiger gedijt in de aanwezigheid van protectieve factoren: als er in het leven van de justitiabele een ondersteunend netwerk, intieme relatie, zingeving of religie aanwezig is, dan is de kans groter dat de criminaliteit ‘uitdooft’.

Uit wetenschappelijke literatuur blijkt dat cognitieve vaardigheden aan te leren zijn. Mensen hebben een flexibel cognitief systeem dat zich, door blootstelling aan oefeningen in het dagelijks leven, uit kan breiden. Onderzoek in de afgelopen twintig jaar stelden op CGT gerichte programma’s in een positief daglicht. Meta-analyses lieten afnames in recidive zien van 50%.

In CoVa 2.0 worden de denkfouten van de doelgroep aangepakt. De (sub)doelen van de training hebben betrekking op denkvaardigheden, houding en gedrag van de deelnemers. Er is ook aandacht voor positieve levensdoelen. Het programma werkt met in de CGT beproefde methoden zoals de ZIT-benadering (zelfspraak), LOS OP, het bespreken van een moreel dilemma. MI vormt de basis.

Onderzoek

In de periode 2004–2015 zijn vijf wetenschappelijke onderzoeken uitgevoerd naar de werkzaamheid van de oorspronkelijke CoVa. Het betreffen twee doelmatigheidsonderzoeken, twee procesevaluaties en een recidivestudie.

De eerste procesevaluatie (2004) signaleerde knelpunten in de uitvoering en sprak van ‘aanloopproblemen’. In de tweede procesevaluatie (2009) vond men de kwaliteit van de trainingen en trainers, en daarmee de programma-integriteit, niet altijd voldoende.

In beide doelmatigheidsonderzoeken (resp. 2007 en 2012) werden enkele bescheiden effecten in de gewenste richting gevonden op de programmadoelen van CoVa. De onderzoekers concludeerden dat een groot effect van CoVa ook niet te verwachten was: het betrof een kortdurende training bij justitiabelen met een gemiddeld recidiverisico. Dit is een lastig te trainen doelgroep. In de eerste studie deden hoog-recidivegroepen het beter dan de lagere recidivegroepen. In tegenstelling tot de verwachting op basis van de What Works literatuur, werd in de tweede studie geen samenhang gevonden tussen programma-integriteit en de gevonden effecten.

De recidivestudie (2015: nog niet openbaar) toonde een significant positief effect op recidivefrequentie en recidive-impact. De onderzoekers spraken van ‘zwakke aanwijzingen voor de effectiviteit van CoVa’. De gevonden effecten op recidive waren weliswaar niet groot maar vergelijkbaar met wat er in Nederland in soortgelijke situaties is gemeten.

Er is veel internationaal onderzoek uitgevoerd naar de Engelse variant ETS. In de laatste twee effectstudies wordt gepleit voor meer aandacht voor cliëntkenmerken in de toewijzing naar gedragsinterventies omdat specifieke doelgroepen (bijv. plegers van geweldsdelicten, zedendelinquenten, drugsverlaafden) meer profiteren van dergelijke programma’s dan andere.