Ons verhaal, geschiedenis

Omdat álle mensen ertoe doen

Het Trimbos-instituut is in 1996 opgericht met het samengaan van het Nederlands Centrum Geestelijke Volksgezondheid (NCGV) en het Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs (NIAD). Het kennis- en onderzoeksinstituut bestaat inmiddels uit vijf expertisecentra: Mentale Gezondheid, Geestelijke gezondheidszorg, Alcohol, Tabak en Drugs. Belangrijke maatschappelijke thema’s waar we ons met ruim 200 collega’s elke dag voor inzetten. Waarom en hoe we dat doen? Dat vertellen we je graag.

We geloven in een veerkrachtige, veilige en inclusieve samenleving, waarin alle mensen in elke levensfase, naar vermogen mee kunnen doen en (zoveel mogelijk) regie hebben over hun eigen leven. Een samenleving waar mensen zorg hebben voor zichzelf, voor elkaar en voor hun omgeving en zich verbonden voelen met elkaar.

We zijn gedreven de mentale gezondheid van de Nederlandse samenleving te versterken en schade door gebruik van alcohol, drugs en tabak te voorkomen. We hebben oog voor alle mensen, van jong tot oud, met name voor kwetsbare mensen of mensen in een kwetsbare levensfase.

Met wetenschappelijk en toepassingsgericht onderzoek ontwikkelen en verspreiden we kennis op het gebied van mentale gezondheid en het gebruik van alcohol, drugs en tabak. We brengen trends in kaart en versterken de samenleving met deze kennis en interventies. Onze onderzoeken, monitors, interventies en publieksinformatielijnen hebben een grote maatschappelijke impact. Professionals in de ggz gebruiken onze inzichten voor behandelprogramma’s, politici voor beleid, media zwengelen er het publieke debat mee aan en via onze eigen publieksvoorlichting helpen we mensen met vragen over zichzelf of over iemand in hun omgeving.

We doen het niet alleen maar in nauwe verbinding met vele anderen. Samen met het onderwijs, gemeenten, GGD-en, ouders en jongeren zelf, werken we aan de gezondheid en het welzijn van onze jeugd. Samen met werkgevers, personeelsadviseurs en patiëntenorganisaties werken we aan de verbetering van gezond, veilig en betekenisvol werken en gelijke kansen op werk voor mensen met psychische problemen. Met zorginstellingen, zorgprofessionals en ervaringsdeskundigen werken we continue aan de verbetering van de kwaliteit van zorg en aan de kwaliteit van leven van mensen met psychische aandoeningen en ouderen met dementie én de mensen die voor hen zorgen.

Hoe gaat het met de Nederlandse samenleving en met de mensen die daarin leven? Die vraag blijft ons leiden. We zoeken naar eigentijdse antwoorden. En hoe die antwoorden iets kunnen betekenen voor de mensen waar het om gaat. Dat we onze inzichten terugzien op de politieke agenda, in beleid en onderwijs, bij professionals en in kennis en gedrag van burgers, bevestigt steeds weer dat we verschil maken. Niet in de laatste plaats voor al die Nederlanders die hun vragen over gezondheid rechtstreeks aan ons stellen. Ook hen helpen we op weg. Dát is de reden dat we werken bij het Trimbos-instituut:

Het besef dat we een bijdrage leveren aan een veerkrachtige, veilige en inclusieve samenleving. Omdat álle mensen ertoe doen.

De omvang en de aard van de psychische (on)gezondheid is een der grootste uitdagingen van onze samenleving in evolutie

Kees Trimbos 1920-1988, inaugurele rede 1969: sociale evolutie en psychiatrie

Kees Trimbos

Het Trimbos-instituut ontstond in 1996 uit een fusie van het Nederlands centrum Geestelijke volksgezondheid (NcGv) en het Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs (NIAD).

Het Trimbos-instituut is vernoemd naar psychiater Kees Trimbos (1920-1988), die van 1977 tot 1988 voorzitter was van het NcGv. Trimbos leverde vanaf de jaren vijftig belangrijke bijdragen aan de opbouw van de (katholiek) ambulante geestelijke gezondheidszorg en het denken over de geestelijke volksgezondheid. Ook zette hij zich in voor het bespreekbaar maken van seksualiteit, de acceptatie van homoseksuelen en de emancipatie van vrouwen.

Vanaf 1968 was hij twintig jaar hoogleraar in de preventieve en sociale psychiatrie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en tegelijkertijd als psychiater actief in de hulpverlening. In de jaren zeventig schreef hij een invloedrijk boek over de antipsychiatrie, waarna hij in de jaren tachtig pleitte voor de afbouw van de psychiatrische ziekenhuizen met als alternatief de bevordering van de ambulante ggz.

In 2019-2021 is Kees Trimbos in de media in verband gebracht met het beleid en de praktijk ten aanzien van ongehuwde moeders in de vijftiger en zestiger jaren. In verschillende functies, onder andere als praktiserend psychiater en als lid van de Centrale Adoptieraad, heeft hij zich nadrukkelijk beziggehouden met het vraagstuk rond ongehuwde moeders en hun kind. Hij is een van de eersten geweest die wees op de noden van de kinderen van ongehuwde moeders. Dat was vooral ingegeven door zijn praktijkervaring dat ongehuwde moeders en zeker ook hun kinderen veel ellende te wachten stond. Ze werden niet zelden door familie en omgeving verstoten en moreel gebrandmerkt. Ook waren er gewoonlijk financiële problemen omdat men in die tijd nog geen beroep kon doen op sociale wetgeving. Opvang in tehuizen was dan de enige mogelijkheid.

Volgens Trimbos waren de liefde, de aandacht en de kwaliteit van zorg die het kind in zijn vroegste jaren ontvangt van cruciaal belang voor de geestelijke uitgroei van het kind en zijn toekomstige geestelijke gezondheid. Om dit te bewerkstelligen was de permanente en continue beschikbaarheid van de moeder en de aanwezigheid van de vader in een gezin noodzakelijk. Trimbos meende dat een positieve opvoeding ten opzichte van liefde en het huwelijk de beste preventie vormde tegen toekomstige psychische schade en van ongewenste zwangerschappen.

Vanuit die opvatting en vooral in het belang van het kind verdedigde hij onder bepaalde omstandigheden de wenselijkheid en soms de noodzakelijkheid van afstand en adoptie. Wel stelde hij nadrukkelijk dat de ongehuwde moeder ‘zelf zo veel mogelijk ingeschakeld’ moest worden bij de beslissing over de toekomst van het kind. Trimbos betoogde dat ‘een gulden regel’ was dat men zich niet moest vastklampen aan starre regels en dat elk geval van ongehuwd moederschap individueel behandeld moest worden. Het bleef dan wel noodzakelijk om de ongehuwde moeder in een zo vroeg mogelijk stadium te begeleiden, zodat zij een verantwoordelijke beslissing kon nemen. Daarbij moesten de maatschappelijk werk(st)ers opletten de ongehuwde moeder niet te veel beïnvloeden in de richting van het behouden of afstand doen van haar kind.