Geweld in de jeugdzorg tussen 1945 en 2019
Dit kennisdossier gaat over geweld in de jeugdzorg en de gevolgen voor slachtoffers. We kijken eerst terug: wat is er gebeurd tussen 1945 en 2019 en hoe kon dit gebeuren? Daarna laten we zien wat de impact kan zijn voor een slachtoffer. Vervolgens richten we ons op de praktijk van nu: hoe herken je als hulpverlener signalen en hoe ga je het gesprek aan en bied je hulp.
Vragen?
Wat is er gebeurd?
Als het thuis niet veilig is, kan de kinderrechter besluiten dat een kind uit huis moet worden geplaatst. Het kind komt dan onder toezicht en verantwoordelijkheid van jeugdzorg te staan. Bijvoorbeeld in een pleeggezin of een jeugdzorginstelling. Soms komen deze kinderen terecht in een situatie die nóg onveiliger is. De Commissie De Winter heeft onderzoek gedaan naar geweld in de jeugdzorg tussen 1945 en 2019. Het ging om fysiek, psychisch en seksueel geweld. Op deze pagina lees je hoeveel kinderen uit huis geplaatst zijn en hoeveel daarvan geweld hebben meegemaakt in de jeugdzorg. De onderzoekers hebben deze informatie uit verschillende bronnen gehaald, waaronder een meldpunt en bevolkingsonderzoek.
Slachtoffers hebben over de hele periode en op verschillende plekken binnen de jeugdzorg geweld meegemaakt en gemeld. De vormen van geweld verschilden per type jeugdzorg. In jeugdgevangenissen kwamen bijvoorbeeld andere vormen van geweld voor dan dan in pleeggezinnen of instellingen.
Op deze pagina
Wat is er gebeurd in de jeugdzorg?
Geweld in de residentiële jeugdzorg
Geweld in de pleegzorg
Geweld in de gesloten (justitiële) jeugdinrichting
Geweld in de LVB-jeugdsector
Geweld in doven- en blinden internaten
Geweld in de kinder- en jeugdpsychiatrie
Geweld in in de opvang voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen
Samenvatting
Wat is er gebeurd in de jeugdzorg tussen 1945 en 2019?
In de periode tussen 1945 en 2019 zijn ongeveer 200.000 kinderen uit huis geplaatst. Een deel hiervan kwam bij de residentiële jeugdzorg terecht, een ander deel bij pleeggezinnen.
Residentiële jeugdzorg is een vorm van jeugdzorg waarbij kinderen of jongeren (tijdelijk) dag en nacht buiten hun eigen omgeving verblijven. Onder de residentiële jeugdzorg vallen gesloten (justitiële) jeugdinrichtingen (jji’s), de residentiële LVB-sector, doven- en blindeninternaten, kinder- en jeugdpsychiatrie, en opvangcentra voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s).
In de jaren 40, 50 en 60 was het aantal uithuisplaatsingen min of meer stabiel. Van de uit huis geplaatste kinderen kwam bijna twee derde in een residentiële instelling terecht, één derde in een pleeggezin.
In de loop van de jaren 60 werd kritischer naar de jeugdzorg gekeken en nam het aantal plaatsingen af. In de jaren 70 kwam de GGZggz breder beschikbaar en nam het aantal plaatsingen bij de kinder- en jeugdpsychiatrie toe.
Aan het eind van de jaren 80 laten de cijfers zien dat een kind zonder erge gedragsproblemen eerder bij een pleeggezin werd geplaatst. Langzaam nam namelijk ook het aantal plaatsingen bij gesloten inrichtingen en de jji’s toe voor de kinderen met erge gedragsproblemen.

De keuken van de Zusters van de goede herder, waar de aardappelen in de vroege morgen werden gepit en geschild en de kinderen zo nu en dan leerden stamppotten te bereiden. (© Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen/Oriëntatiecentrum voor Kerkelijke Roeping)
Hoeveel kinderen kregen te maken met geweld in de jeugdzorg?
Precieze aantallen zijn niet te geven. Commissie de Winter heeft in het onderzoek op een aantal manieren informatie verzameld. Dit ging over hoeveel kinderen te maken kregen met geweld in de jeugdzorg tussen 1945 en 2019. Die informatie kwam van personen (via open interviews, focusgroepen en gestandaardiseerde vragenlijsten), uit archieven en uit media en vakliteratuur.
Meldpunt
Daarnaast is er een meldpunt opgezet. Bij dit meldpunt konden mensen hun ervaringen bij jeugdzorg delen. De meeste mensen die belden, waren als kind bij jeugdzorg geplaatst. Maar er belden soms ook naasten, of ouders. Van alle melders zaten 699 als kind bij jeugdzorg tussen 1945 en 2019. Een deel van hen heeft hier geweld meegemaakt.
De meeste meldingen van geweld gingen over de residentiële jeugdzorg, de pleegzorg, de jji’s en de kinder- en jeugdpsychiatrie. Enkele tientallen melders verbleven in een blindeninternaat. Er waren maar weinig meldingen van mensen met ervaringen in doveninternaten en opvanglocaties voor amv’s.
Het grootste deel van de meldingen gaat over geweld in de jaren 60 en 70. Meestal zijn het geen incidenten, maar was het geweld ernstig en langdurig. Meer dan de helft heeft het geweld als kind niet gemeld.
In de meeste gevallen stopte het geweld pas als het kind wegging of werd weggehaald. Een groot deel van de melders geeft aan dat zij in het volwassen leven nog last hebben van wat er toen is gebeurd. De slachtoffers hoopten dat zij konden helpen de jeugdzorg op een goede manier te veranderen. Dit was hun belangrijkste reden om een melding te doen.
Slachtoffers maakten het meest melding van psychisch geweld. Fysiek en seksueel geweld worden ook genoemd. In hoofdstuk 2 worden de percentages per vorm van geweld besproken.

Meisjespaviljoens van de Rekkense Inrichtingen, Gelders-End
Bevolkingsonderzoek
Ook heeft Commissie de Winter via een onderzoeksbureau bevolkingsonderzoek gedaan. Hiervoor zijn vragenlijsten verstuurd naar een groot aantal Nederlanders. 763 deelnemers hebben de vragenlijst ingevuld.
Deelnemers werden gevraagd of zij als kind in de jeugdzorg hadden gezeten. Een aantal deelnemers antwoordde daarop met ‘ja’ (1,1%). Aan hen werd gevraagd of zij daar psychisch of fysiek geweld hadden meegemaakt. Seksueel geweld werd hierbij niet uitgevraagd. Bijna een kwart van de ondervraagden (23%) geeft aan helemaal geen fysiek of psychisch geweld te hebben meegemaakt. 77% heeft dus minimaal ooit met psychisch of fysiek geweld te maken gehad. Psychisch geweld door een ander kind werd het meest genoemd (60% ooit), gevolgd door fysiek geweld door een ander kind (49% ooit). Psychisch geweld door een medewerker werd door 43% (ooit) genoemd, gevolgd door fysiek geweld door een medewerker (33% ooit). Tussen de 7% en 16% gaf aan dat zij ‘vaak tot heel vaak’ slachtoffer zijn geworden van fysiek en/of psychisch geweld.
Ging het ook goed?
Bij zowel het meldpunt als het bevolkingsonderzoek kwam naar voren dat een deel nooit te maken heeft gehad met geweld in de jeugdzorg. Sommige ondervraagden van het bevolkingsonderzoek schreven juist over positieve ervaringen.
‘Tehuizen waren niet makkelijk. Maar ik ben er goed uitgekomen’.
‘Opgevangen door fantastische pleegouders die me […] hebben gevormd tot de mens die ik nu ben. Wat ‘gewoon’ gedaan werd door deze mensen na een moeilijke tijd, zonder enige hulp of aanwijzingen is eenvoudigweg geweldig!’
Ook sommige melders bij het meldpunt van de commissie wilden een duidelijk tegengeluid laten horen. Zo geeft een melder aan dat zij het goed heeft gehad in het kindertehuis, en veel eerder uit huis geplaatst had moeten worden. Iemand anders zegt over haar pleeggezin:
‘Mijn zus moest vanwege d’r gedrag naar een gesloten instelling, ik moest naar een pleeggezin. Ik kwam terecht in een gezin met vijf eigen kinderen. Althans, dat dacht ik. Een paar dagen later kwam ik erachter dat drie van de vijf ‘eigen’ waren, de overige twee waren ook pleegkind. Maar dat had ik in het begin niet door, omdat mijn pleegouders iedereen hetzelfde behandelden. Het was gewoon één grote gezellige bende met z’n allen! Mijn pleegouders hebben geprobeerd om mijn zus ook te krijgen. Maar dat vond de gezinsvoogd helaas geen goed idee…’

Weg van huis: thuissituatie en de uithuisplaatsing
De kinderen kwamen na de uithuisplaatsing bij verschillende vormen van jeugdzorg terecht. Dit was bijvoorbeeld een internaat, een gesloten (justitiële) jeugdinrichting of een pleeggezin.
Een kind werd uit huis geplaatst als het daar niet veilig kon opgroeien. Of geen goede verzorging kreeg. De redenen voor een uithuisplaatsing waren verschillend. Er was sprake van:
- geweld in het gezin (fysiek, psychisch, seksueel, partnergeweld)
- tienermoederschap
- armoede
- De ouders konden niet goed opvoeden
- verslaving of psychiatrische problemen bij de ouders

Vaak waren er langdurige problemen op meerdere vlakken in deze gezinnen.
Nora is in 1973 geboren in dezelfde straat waar ze nu woont. Het gezin waaruit ze komt, noemt ze een ‘rampfamilie’. Het bestond uit vader, moeder, vier broers en Nora en haar tweelingzus. Haar oudste broer was een jaar of twaalf ouder, haar jongste broer elf maanden ouder dan Nora.
‘Mijn vader werkte bij een groot bedrijf hier. Als hij thuiskwam deed hij niks als in een stoel zitten en drinken. Door de drank werd hij agressief, hij sloeg vaak. Mijn moeder stond er in feite alleen voor, maar kon de kinderen niet aan. Ze ontvluchtte het huis om te gaan kienen in het bingohuis’.
Nora’s ouders lieten hun kinderen vaak aan hun lot over. Ze moesten zelf ergens eten vandaan halen en door het ontbreken van toezicht had de op-één-na-oudste broer de gelegenheid om Nora seksueel te misbruiken.
‘Niemand had daar weet van. Op de ZMOK-school waar ik zat, kreeg ik seksuele voorlichting en toen viel het kwartje. Ik begon te praten. Ze nodigden mijn moeder uit voor een gesprek en die zei dat ze wel iets vermoed had. Mijn vader reageerde met “je moet niet alles geloven wat ze zegt”. Hij wilde me dwingen om tegen de juf op school te zeggen dat ik gelogen had. Dat weigerde ik en toen sloeg hij me.’
Dat was niet ongebruikelijk. Als enige in het gezin werd ze door haar vader regelmatig vernederd, geslagen of opgesloten.
‘Toen ik een jaar of 7 was, werd ik voor het eerst een half uur of drie kwartier lang in de kelder opgesloten. Ik sloeg de deur er zowat uit.’
Deze kinderen hadden dus al vaak heftige dingen meegemaakt vóórdat ze uit huis geplaatst werden. Voor hun veiligheid werden ze bij het gezin weggehaald en bij jeugdzorg geplaatst. Maar op de plek waar zij vervolgens terecht kwamen, was het in veel gevallen ook niet veilig.
Ook de manier waarop de kinderen bij hun gezin werden weggehaald, was in veel gevallen schadelijk voor de kinderen. Zij werden vaak plotseling weggehaald uit hun gezin, zonder dat hen iets verteld was. Ineens woonden ze in een instelling of pleeggezin, waar ze moesten blijven zonder echt te weten ‘waarom’.
‘De mensen van de kinderbescherming hebben ons zonder vooraankondiging meteen meegenomen, omdat mijn vader onze paspoorten had. We mochten drie persoonlijke dingen meenemen. Mijn oudste zus nam een jaar eerder per ongeluk mijn fotoalbum mee, daar had ik geluk mee. Mijn vader kwam net thuis toen wij wegreden en heeft alleen afscheid kunnen nemen toen wij al in de auto zaten. Hij heeft vervolgens heel veel moeite gedaan om ons terug te krijgen. Hij stuurde brieven naar allerlei personen en instanties, zelfs naar de Israëlische ambassade, omdat hij dacht half-Joods te zijn. Ik denk dat hij niet verwachtte dat we echt uit huis geplaatst zouden worden.’
Veel kinderen waren hier lang boos en verdrietig over. Achteraf vonden veel slachtoffers het nog het ergste dat hen niet was verteld waarom ze uit huis werden geplaatst.
De slachtoffers uit het onderzoek van commissie De Winter geven aan dat zij vaak zowel thuis als bij jeugdzorg geweld hebben ervaren. Maar ook de uithuisplaatsing zelf werd als geweld ervaren:
- Ze kwamen uit een omgeving die niet veilig was en waar vaak sprake was van geweld.
- De uithuisplaatsing en het niet meer zien van broers, zussen en ouders hebben de slachtoffers ervaren als geweld.
- In de pleeggezinnen en instellingen hebben velen opnieuw met geweld te maken gekregen.
Geweld in de residentiële jeugdzorg
Residentiële jeugdhulp is een vorm van jeugdzorg waarbij kinderen of jongeren (tijdelijk) dag en nacht buiten hun eigen omgeving verblijven. Dit was zo in leefgroepen en behandelgroepen. Het verblijf kon vrijwillig of gedwongen zijn.
Onder de residentiële jeugdzorg vallen gesloten (justitiële) jeugdinrichtingen (jji’s), de residentiële LVB-sector, doven- en blindeninternaten, kinder- en jeugdpsychiatrie, en opvangcentra voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Van de uit huis geplaatste kinderen in de jaren 40, 50 en 60, kwam bijna twee derde in zo’n residentiële instelling terecht.
De residentiële jeugdzorg in 1945 was gebaseerd op de kinderwetten van 1905. Deze wetten legden de verantwoordelijkheid voor de zorg voor de kinderen bij de overheid. Maar, de uitvoering van die zorg lag vooral bij particulieren. Bijvoorbeeld instellingen die werden gerund door religieuzen. Dat betekende dat de overheid wel verantwoordelijk was voor de uithuisplaatsing, maar niet voor de zorg die daarop volgde.
Fysiek geweld
Van de deelnemers aan het onderzoek die in een residentiële instelling hebben gezeten, meldde een groot deel fysiek geweld. Ook verwaarlozing werd genoemd. Soms waren ze slachtoffer, soms waren ze ook pleger. Het gaat om:
- Slaan, schoppen, (van de trap af) duwen.
- Lang moeten staan, in de sneeuw moeten staan op blote voeten, koud water over je heen krijgen, onder water worden gedompeld.
- Het in bedwang houden van kinderen: vastzetten of vastbinden, onder dwang toegediend krijgen van medicatie, dwangvoeding en het ontzeggen van voeding.
- Opsluiting en isolatie.
- Mensen vertelden over het aanzetten tot fysiek geweld bij een ander kind door medewerkers.
- Ook fysieke verwaarlozing kwam voor zoals onvoldoende goede voeding, ontzeggen van goede kleding en het niet geven van benodigde medische zorg.
‘Wat veel meer gebeurde was iedere week, of veertien dagen, […], moesten we in bad. En onze groep waren veertig kinderen, allemaal vijf of zes jaar of zo. In de kelder hadden ze douches gemaakt en dan moesten wij natuurlijk de kleren uitdoen dan kreeg je een wit hemd aan en dan moest je met je gezicht naar de muur, handen op de rug, moest je wachten tot je aan de beurt was. En je mocht natuurlijk geen woord zeggen, helemaal niks. En, nou, dan waren er mensen die gestraft waren omdat ze in bed plasten, die kregen dan een koud bad, voor straf. En kinderen die dus op de nagels beten, ik bijt ook weer nagels, het is net alsof ik weer terugga naar mijn jeugd, vroeger beet ik ze tot op het bot af, en nu begin ik dat weer… Ja. Maar goed, een beetje, maar “nagelbijters waren mensentreiters”. Dus die moesten gestraft worden. […] Er waren dus zes douches, en dan, en er was dan één non en die kwam al die kinderen wassen want dat mochten we zelf niet want je mocht je lichaam niet aanraken. Dus dat deden zij. Maar als je dus straf had dan ging je naar het ijskoud, ijskoud bad. Krijg je koud water, de spuit erop, en kopje onder, handen vastgebonden en dan werd je met je kop onder water geduwd, net zolang tot je zowat stikte. En dat gebeurde daar dus heel regelmatig.’
Psychisch geweld
Alle deelnemers aan het onderzoek hebben psychisch geweld meegemaakt in deze vorm van jeugdzorg. De kinderen realiseerden zich op het moment zelf vaak niet dat hen geweld werd aangedaan door pesterij, vernedering, bedreiging of uitgescholden worden. Pas later kwam het besef dat psychisch geweld ook gevolgen kan hebben voor het latere leven.
Vormen van psychisch geweld en verwaarlozing die genoemd zijn:
- Onbetrouwbare en onvoorspelbare reacties (of zorg) van de medewerkers.
- Bedreigd, gepest of uitgescholden worden door medewerkers.
- Sterke controle en strenge (soms absurde) regels van medewerkers.
- Vernederen, kleineren, stigmatiseren of valselijk beschuldigen van kinderen.
- Het afpakken van persoonlijke spullen van de kinderen of hun post.
- Gedwongen getuige zijn van geweld tegen andere kinderen.
- Opsluiting en isolatie.
- Affectieve verwaarlozing met medewerkers: geen aandacht geven en niet luisteren naar het kind. Geen genegenheid of vertrouwensband.
- Affectieve verwaarlozing met andere kinderen: kinderen werden tegen elkaar opgezet of uitgespeeld, er werd aangezet tot geweld tussen kinderen onderling.
‘Iedere morgen naar de kerk, hè, iedere morgen moet je naar de kerk, dus alles een vast stramien, iedere morgen opstaan, tandenpoetsen, naar de kerk, daarna eten, maar ze moesten ook de tijd omkrijgen hè, want als je als je geen school hebt, en je hebt daar ik denk ja schat een veertig, vijftig kinderen zitten, hoe krijg je die stil. Dus wat doen ze dan, naar de kerk, eten gezamenlijk, ’s middags kreeg je een grote tafel, kwam je dan te zitten, en zat er een zuster die zat even wat voor te lezen, stil zijn, niet praten, ook niet met andere kinderen praten, je mocht geen contacten, dus je werd eigenlijk een beetje, ja, want anders kreeg je heimwee, hè. […] Maar als u heimwee had, was er dan iemand daar van de zusters waar u… Nee boeide niemand, nee boeit niet […], later ben ik met de zusters ook teruggegaan, ben ik dat gaan vragen, […] Die juffrouw zei tegen mij, weet je ook waarom dat zusters vroeger altijd van die grote zonnebrillen ophadden? Moet je eens kijken allemaal foto’s, hè. Dan kon je de emotie in de ogen niet zien zei ze. Dat was hun opdracht. De zusters hadden soms nep-emotie en soms geen emotie, dan had je een dikke bril op. Want stel je voor dat je een zuster hebt die medelijden met je heeft, en als kind zie je dat, hè. Medelijden bestaat niet. […] Ze zagen ons gewoon als patiënt. […] Je moest, moest zwijgen, je mocht niks vragen, niks zeggen. […] Je mocht geen bezoek. Want stiekem kwamen wel eens mensen aan het hek staan, en dan waren ze boos. Dat mocht niet, geen contact.’
Seksueel geweld
Over de gehele onderzochte periode tussen 1945 en 2019 werden verschillende verhalen over seksueel geweld of seksueel grensoverschrijdend gedrag gerapporteerd.
Een groot deel van de slachtoffers vertelden dat zij seksueel geweld of grensoverschrijdend gedrag mee hebben meegemaakt. Seksueel geweld gebeurde bij jongens en bij meisjes, en werd gepleegd door mannelijke en vrouwelijke medewerkers. Soms werd seksueel geweld ook door een ander kind op de groep gepleegd.
In de meeste gevallen werd het seksuele geweld verborgen gehouden. Hierdoor ging seksueel geweld vaak samen met psychisch geweld. Het slachtoffer werd bedreigd zodat hij of zij zijn mond zou houden of zich niet zou verzetten. Soms ging dit ook samen met fysiek geweld.
De Goede Herder was één van de instellingen die werd gerund door religieuzen. Veel meisjes die daar woonden, hebben nare dingen meegemaakt, vooral dwangarbeid.
Geweld in de pleegzorg
Pleegzorg is een vorm van jeugdzorg waarbij een kind tijdelijk bij een ander gezin gaat wonen. Zeven dagen per week of af en toe een weekend of vakantie. Pleegzorg wordt ingezet voor korte of voor langere tijd.
Bij korte duur gaat het over pleegzorg als onderdeel van hulpverlening naar ouders en kind. Het kind wordt voor een bepaalde periode, bijvoorbeeld zes maanden ,uit huis geplaatst met het oog op terugkeer naar huis. Tijdens deze periode worden de eigen ouders van het kind en het kind zelf op de terugkeer voorbereid.
Een langdurige plaatsing betekent dat een kind in hetzelfde pleeggezin blijft wonen tot het 18 jaar wordt. Het kind gaat in principe niet meer terug naar het eigen gezin. De plaatsing heeft als doel het kind een stabiele plek te geven waarin het kan opgroeien.
Het percentage uithuisgeplaatste kinderen dat in een pleeggezin terecht komt ligt hoog, ook in de jaren 40, 50 en 60. Ongeveer de helft van alle uithuisgeplaatste kinderen uit die periode groeide op in een pleeggezin.
Fysiek geweld
Deelnemers aan het onderzoek die in een pleeggezin zijn geplaatst, meldden fysiek geweld. Zij noemden:
- slaan met de handen (in het gezicht, op de billen of andere delen van het lichaam) of met voorwerpen zoals een stok of kleerhanger. Slaan werd het meest genoemd
- schoppen, duwen (van een trap), door elkaar schudden, wurgen, of aan de haren trekken
- onder een koude douche zetten of onder stroom zetten
- eten naar binnen gepropt krijgen
- op de grond moeten slapen, lang op een bepaalde plek moeten blijven staan
Fysiek geweld werd vaak gebruikt als straf of als er ruzie was met de pleegouders. De straf was vaak veel te zwaar voor de aanleiding. Bijvoorbeeld iets te laat thuiskomen of matige schoolprestaties. Fysiek geweld kon ook een vergelding zijn van de pleegouders, als het pleegkind bijvoorbeeld geklaagd had bij een voogd.
Maar meestal was er geen aanleiding voor een straf. Fysiek geweld kon zomaar gebeuren en was onvoorspelbaar. Vooral dit laatste zorgde ervoor dat pleegkinderen zich heel onveilig konden voelen.
‘Nou dan werd er een stok gepakt en werd ik tegen de muur aan geslagen en dan eh mocht ik in de schuur gaan staan of met mijn blote voeten op eh de koude grond in de badkamer, of ik kreeg een stuk zeep in mijn mond, moest ik dan een kwartiertje in mijn mond houden en dan eh was het schoon.’
Psychisch geweld
Ook psychisch geweld werd veel gemeld door de deelnemers aan het onderzoek die in een pleeggezin zaten. Ze meldden dat het psychisch geweld erg aanwezig en ‘op de voorgrond’ was. Het zat in de manier waarop pleegouders de pleegkinderen behandelden. En het verschil tussen hoe biologische kinderen en pleegkinderen werden behandeld.
Voorbeelden die de slachtoffers noemen zijn:
- kleineren, uitlachen, minachten, vernederen, zeggen of laten voelen dat je als pleegkind niet belangrijk was, achterstellen tegenover de biologische kinderen
- dreigen en bang maken
- uitschelden, beledigen en verwijten maken aan de eigen ouders van het kind (‘je moeder is een hoer’)
- vals beschuldigen, bijvoorbeeld zeggen dat het pleegkind dingen kapot maakte, andere kinderen in het gezin betastte
- buitensluiten, isoleren, opsluiten
- geen privacy geven, brieven van familie openen, dagboeken lezen, brieven aan voogd schrijven in naam van het pleegkind, achterhouden van informatie, spullen afpakken. Geaardheid van het kind niet respecteren
- pleegkind getuige laten zijn van fysiek, psychisch of seksueel geweld tegen andere (pleeg)kinderen, kind aanzetten tot crimineel gedrag
- drillen (‘we werden daar gedrild alsof we soldaten waren’).
‘Nou het altijd maar te horen krijgen dat ik eh dat ik niks was en eh dat het nooit wat zou worden met mij en dat ik niks voorstelde en wie ben jij nou, waar dit mee gebeurt en let maar op jij komt straks in de prostitutie terecht, op je achttiende loop je achter een kinderwagen en eh iedereen zal altijd misbruik van jou kunnen maken want je bent niks. […] En niemand zal jou ooit geloven. […] Ga dit maar niet vertellen, want niemand zal jou geloven. Wie gelooft nou zoiets? En ik had daar als bijnaam in het pleeggezin, kamerolifantje.‘
Deelnemers geven ook psychische verwaarlozing (of affectieve verwaarlozing) aan:
- geen liefde of vriendschap geven, het kind niet knuffelen of liefdevol aanraken.
- geen aandacht voor schoolse prestaties (of alleen voor slechte prestaties).
- geen aandacht voor verlangens van het kind (bijvoorbeeld naar contact met de eigen ouders, en broertjes en zusjes).
- geen aandacht voor de ontwikkeling van het pleegkind.
- geen uitleg geven over seksualiteit en relaties, het kind niet toelaten vriendjes te hebben.
- geen aandacht voor emotionele problemen van het kind (zoals angst of het missen van de eigen familie).
‘Dat was heel liefdeloos en dan sneeuwde het bijvoorbeeld en dan moest ik op de fiets naar school, moest ik een twintig minuten fietsen, en de kinderen werden met de auto gebracht.’
Seksueel geweld
Slachtoffers meldden ook seksueel geweld en grensoverschrijdend gedrag in pleeggezinnen. Vormen die genoemd werden:
- opmerkingen over het lichaam van het kind en seks.
- het kind betasten of dwingen zelf te betasten, zoenen, ongepaste aanrakingen.
- naar het (naakte) kind kijken, porno kijken met het kind, foto’s maken van het lichaam van het kind.
- masturberen in bijzijn van het kind, het kind seksuele handelingen laten uitvoeren, orale seks, binnendringen met voorwerp of vingers, anale of vaginale penetratie (in sommige gevallen leidend tot zwangerschap).
Ook tussen pleegkinderen onderling of tussen een pleegkind en een eigen kind van de pleegouders kwam seksueel misbruik voor.
‘Maar ik had wel echt zoiets van, jij komt niet. Want hij wilde dan wel in me, maar dan deed ik mijn benen heel erg op elkaar van, blijf weg daar. Maar hij zat wel met zijn vingers overal aan. En ik moest mijn pleegvader […], ik moest mijn pleegvader dus altijd aftrekken.’
Dwangarbeid
Een specifieke vorm van geweld waar vooral pleegkinderen mee te maken kregen, was dwangarbeid. Deze vorm van geweld is een combinatie is van fysiek en psychisch geweld. Het kwam vooral voor in de jaren 40, 50 en 60.
Dwangarbeid houdt in dat deze jonge kinderen moesten werken, op de boerderij of in het huishouden. Dit werk was te veel en te zwaar en schadelijk voor de ontwikkeling van het kind. Het ging niet om ‘een handje mee helpen.’ Pleegkinderen moesten bijvoorbeeld langer en zwaarder werken op de boerderij dan de biologische kinderen. Zij kregen hiervoor vaak geen beloning.
Deze vorm van geweld werd vanaf midden jaren 80 door de deelnemers niet meer genoemd. Sommige deelnemers die recent in een pleeggezin verbleven, noemden wel het ‘Assepoester-syndroom’. Hiermee bedoelden ze dat zij als huisslaaf werden gebruikt in het pleeggezin.
Ook werden sommige jongeren gedwongen tot prostitutie.
Geweld in de gesloten (justitiële) jeugdinrichtingen
Onder gesloten (justitiële) jeugdinrichtingen (of jji’s) vallen jeugdgevangenissen, rijksopvoedingsgestichten (ROG’s) en tuchtscholen. Jongeren die verdacht werden van het plegen van strafbare feiten of veroordeeld zijn, werden geplaatst in een jji. Maar ook jongeren die ernstige gedragsproblemen hadden, werden geplaatst in een jji.
In het onderzoek van commissie De Winter zijn ook instellingen meegenomen die officieel geen jji zijn, maar waar de regels en methoden erg lijken op die van een jji. Dit zijn JeugdzorgPlus instellingen en de internaten voor Zeer Intensieve Behandeling (ZIB’s). Ook op deze plekken zijn strenge regels, geen of weinig vrijheden en werd de jongere gedwongen geplaatst door een kinderrechter.
In jji’s mocht geweld ingezet worden voor de handhaving van orde en veiligheid. En om de jongeren binnen te houden. Het mocht alleen ingezet worden als laatste redmiddel. Het geweld moest altijd in verhouding staan tot de ernst van de situatie. Het mocht niet gebruikt worden als straf, bij de opvoeding of bij de behandeling.
Fysiek geweld
Deelnemers aan het onderzoek die in een jji verbleven, zeggen dat er regelmatig fysiek geweld werd gebruikt. Dit was in de praktijk niet altijd voor de handhaving, of als laatste redmiddel. De regels waren streng en er werd door medewerkers hardhandig opgetreden.
Vormen van fysiek geweld die genoemd worden zijn:
- Geslagen worden met de hand, een riem, koord, stok of lineaal.
- Met het hoofd langdurig onder water gehouden worden of onder een koude douche worden gezet. Dit werd vaak gedaan als een kind of jongere in bed had geplast. Soms werden kinderen na het bedplassen met een tuinslang met ijskoud water schoongespoten.
‘Ga jij maar even mee’, zei hij. Ik zei: ‘Ik weet helemaal van niets.’ ‘Jawel! Kom maar even mee!’ Dan ging je de douche in en dan zei hij: ‘toe maar’. Ik zei: ‘Wat toe maar?’ Dan sloeg hij je helemaal verrot, en als ze het alleen niet aan konden, kwamen ze met vier, vijf man. En dan trapten ze je letterlijk en figuurlijk helemaal verrot. En dan ging je, handen op de rug, hup, de cel in. Uitkleden en dan kon je op je matrasje liggen met één dekentje.’
Psychisch geweld
Slachtoffers hebben op veel verschillende manieren psychisch geweld ervaren in de jji’s.
- Er werd hen niet verteld waarom ze bij een jji werden geplaatst. Ook was vaak niet duidelijk hoe lang zij in de jji moesten blijven. Deze onzekerheid zorgde voor angst en spanning.
- De slachtoffers verloren hun identiteit. Jongeren moesten hun eigen kleding afgeven en kregen kleding van de jji. Soms werd hun haar afgeschoren.
- De jongeren en kinderen konden lange tijd geïsoleerd en afgezonderd worden. In de jaren 40, 50 en 60 werd hiervoor soms gebruikt gemaakt van een ‘cachot’. Dit was een cel die niet verlicht of verwarmd was. Dit kon ook een ander (kolen)hok zijn. De slachtoffers werden hierin voor straf opgesloten. Dit kon dagen of zelfs weken duren. Later kwamen er speciaal ingerichte isoleercellen voor in de plaats.
- Ook in de jji’s kregen de slachtoffers geen of bijna geen positieve aandacht.
- Na het bedplassen werden de kinderen soms ‘tentoongesteld’.
- Soms moesten de slachtoffers zwaar werk verrichten terwijl anderen mochten ontspannen.
- Slachtoffers kregen wel eens alleen water en brood in plaats van gewoon eten.
Het gesloten karakter van een jji werd ook genoemd bij psychisch geweld:
- Er mocht heel soms bezoek komen of er mocht geen bezoek komen. Als straf kon bezoek op het laatste moment worden afgezegd. Als er bezoek was, zat er vaak een medewerker bij. Hierdoor konden de kinderen en jongeren niet vrijuit praten.
- De slachtoffers mochten geen brieven schrijven of krijgen. De post die voor hen was, werd onderschept.
- Contact met ouders of familieleden was vaak onmogelijk.
Seksueel geweld
Seksueel geweld in jji’s werd over alle periodes genoemd. Mensen vonden het echter heel moeilijk om hierover te praten. Sommige mensen gaven aan het alleen van anderen hebben. Mensen die het wel zelf is overkomen, wilden er maar weinig over kwijt.
‘Er zijn mensen die zijn gewoon verkracht, door die broeders. Dat heb ik niet gehad. […] Dat broeders ‘s nachts bij jongens op de kamer komen. […] In een lage groep, 4 of 5, sliep je op een zaal. Maar in groep 10 en 11, dan had je allemaal een eigen kamer. […] Die broeders hadden dan dienst ‘s nachts, en die kwamen bij die jongens op de kamer. […] Ik verzette mij ertegen, maar ze hebben het wel geprobeerd.’
Er waren strenge regels en weinig vrijheden in de jji’s. De kinderen en jongeren waren erg afhankelijk van de medewerkers. Hier konden medewerkers misbruik van maken. Seksueel geweld ging vaak samen met het krijgen van privileges of status. Ook tussen jongeren onderling kwam seksueel voor.
Doordat de jji’s afgesloten waren van de buitenwereld, konden de jongeren moeilijk het geweld melden. Wanneer de kinderen en jongeren (soms gezamenlijk) probeerden om het geweld te melden, werden ze vaak niet geloofd.

Een schoolklas op het internaat van de Mettray in Eefde, 1946 (SZU002021154_001/0107 Vereniging Nederlandsch Mettray/Regionaal Archief Zutphen)
Geweld in de LVB-jeugdsector
De (residentiële) LVB-jeugdsector bestonden uit Orthopedagogische Behandelcentra (OBC’s) en voorgangers daarvan. Zij boden zorg en ondersteuning aan kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB). Dit ging om kinderen en jongeren met een IQ lager dan 70. Tussen 1959 en 1973 ging het om kinderen en jongeren met een IQ lager dan 85. Vaak waren deze kinderen ook beperkt in sociale vaardigheden. Zij konden zich ook moeilijk aanpassen.
Veel OBC’s zijn ontstaan als onderdeel van een grotere instelling. Tot in de jaren 50 werd de zorg voor kinderen en jongeren met een LVB verzorgd door religieuze organisaties. Nonnen en broeders werkten daar als groepsleiders.
De meeste slachtoffers hebben meer dan één vorm van geweld meegemaakt in de LVB-jeugdsector. In de meldingen bleken vooral mannelijke medewerkers (fraters, broeders) plegers te zijn van geweld, maar er waren ook enkele vrouwelijke plegers van geweld. Soms werd het geweld gepleegd door medebewoners.
Fysiek geweld
Alle deelnemers aan het onderzoek die in de LVB-jeugdsector hebben gezeten, noemen fysiek geweld. Fysiek geweld tussen de kinderen onderling en naar de medewerkers werd het meest genoemd:
- Slaan, schoppen, duwen, bijten, aan de haren trekken.
- Met spullen of meubilair gooien of spullen kapot maken.
- Dreigen met een vuurwapen of mes.
- Dit kwam wekelijks tot dagelijks voor en duurde vaak lang. De medewerkers reageerden op het geweld door de kinderen te fixeren. Dat betekent dat de kinderen zich niet kunnen bewegen. Ze werden vastgehouden of naar een isoleercel gebracht. Maar de medewerkers gebruikten ook (ernstig) fysiek geweld:
- Slaan, schoppen, duwen, aan de haren trekken.
- Brandwonden toebrengen, blootstellen aan extreme kou, wurgen en verstikken door de kinderen en jongeren te verhangen.
‘We werden geslagen als we niet luisterden en moesten de hele nacht op de gang staan. Zonder eten werden we naar bed gestuurd en familie mochten we één keer in de 2/3 maanden zien, maar we mochten ze niet alleen spreken.’
Psychisch geweld
Daarnaast kregen pupillen te weinig of slecht te eten, mochten ze weinig douchen en was er geen goede medische zorg.
De slachtoffers hebben de volgende vormen van psychisch geweld genoemd:
- Pesten en vernederen, bang gemaakt en bedreigd worden.
- Gedwongen worden om dingen te doen, gedwongen anticonceptie, gedwongen getuige zijn van (seksueel) geweld of verwaarlozing bij andere kinderen.
- Geen privacy hebben.
- Indoctrineren.
- Isoleren en opsluiten.
De slachtoffers noemen ook psychische (of affectieve) verwaarlozing:
- Geen liefde of aandacht krijgen.
- Geen onderwijs of kansen om zich te ontwikkelen krijgen.
- Geen tot weinig contact met familie.
Ook psychisch geweld tussen de kinderen en naar de medewerkers werd veel genoemd. Het ging om dreigen, schelden, schreeuwen en pesten. Dit kwam wekelijks tot dagelijks voor.
Seksueel geweld
Seksueel geweld werd ook gemeld door slachtoffers die in de LVB-jeugdsector zaten. Vooral in de jaren 40, 50 en 60 was er seksueel geweld door medewerkers. Hierbij werden de kinderen onnodig aangeraakt of moesten zij zich uitkleden. Ook werden er inwendige en uitwendige onderzoeken gedaan die niet nodig waren. Aanranding en verkrachting kwam ook voor.
Seksueel geweld gebeurde vaak op plekken waar weinig andere kinderen of medewerkers waren. Bijvoorbeeld in de slaapkamer van een kind of medewerker. Maar soms ook in de slaapzalen:
‘Als we ’s avonds naar bed toe gingen, lagen wij altijd op grote zalen. Dus ja, die mensen die het woord van Hem moesten verkondigen, hadden vrij spel om bij jou wat uit te halen. En, dan ’s avonds, als wij het gebed hadden gedaan, dan kreeg je op je hoofd een kruisje, en met die andere hand zaten ze bij je… bij je geslachtsdeel.’
In latere periode wordt ook seksueel geweld door andere kinderen en jongeren genoemd. Het ging dan meestal om ongewenst aangeraakt worden, maar soms ook om verkrachting.

Orthopedagogische behandelcentrum De Michaelshoeve in en bij Landhuis Quazenbosch (SZU002021758/2065 Fotocollectie Brummen/Archief Zutphen)
Geweld in doven- en blindeninternaten
De sector ‘doven en blinden’ wordt vaak als één type instelling genoemd. De instelling voor mensen met een beperking van de zintuigen. In de praktijk was er een scheiding. Er waren doveninternaten en internaten voor blinden en slechtzienden.
Dove en blinde kinderen konden door hun beperking niet meedoen in het normale onderwijs. Vóór 1947 was er geen leerplicht voor deze kinderen. Na de invoering van de leerplicht voor deze kinderen, kwamen er plekken waar speciaal onderwijs kon worden gegeven.
Dove en blinde kinderen die uit huis waren geplaatst, kwamen in zo’n internaat terecht. Soms werden zij bij een gezin in de buurt van een internaat geplaatst, zodat zij daar onderwijs konden volgen.
Alle vormen van geweld kwamen op doven- en blindeninternaten veel voor. Vaak waren het meerdere vormen tegelijk.
Fysiek geweld
In beide soorten internaten kwam fysiek geweld veel voor:
- slaan (met een liniaal), schoppen, stompen, knijpen en stevig vastpakken
- opsluiting en isolatie. Opgesloten worden in een klein kamertje, naar bed gestuurd worden of gedwongen worden op de wc te blijven zitten. Ook in de hoek staan was voor een doof kind isolatie. Het kind kon dan niet zien (en horen) wat er achter hem of haar gebeurde
- gedwongen worden te eten, of juist geen eten krijgen
- ook werden kinderen soms onder een koude douche gezet of moesten ze lang staan.
‘Ik had zelf veel problemen met bedplassen, met het in de broek doen zal ik maar zeggen. Dus ik werd elke morgen uit bed gehaald om kwart over zes en dat ging er erg hard aan toe. Toen werd er wel geslagen. Dus dan werd je meegesleept naar de badkamer en daar kreeg je dan slaag.’
Medewerkers konden geweld plegen als er onderling gebarentaal gebruikt werd en als een kind niet oplette tijdens de kerkdienst. Of als een kind opdrachten niet deed, moeite had met eten of in broek of bed plaste.
De medewerkers konden fysiek geweld gebruiken tegen gedrag dat door de beperking van het kind kwam. Een voorbeeld hiervan is ‘blindisme.’ Blinde kinderen kunnen repetitief gedrag laten zien, zoals heen en weer wiegen, hoofdschudden of in de ogen wrijven. Dit gedrag heeft geen doel, maar kan het kind soms helpen te ontspannen of gerust te stellen. Om te voorkomen dat de blinde kinderen in hun ogen konden wrijven, werden soms metalen punten op tafel gezet. Hierdoor kon het kind niet meer met de ellenbogen op tafel rusten.
Psychisch geweld
Doveninternaten
Kinderen gingen vaak naar een doveninternaat als ze heel jong waren, tussen 3 en 6 jaar. Doordat ze zo jong en doof waren, kon de kinderen vaak niet uitgelegd worden wat er met hen gebeurde. Ze wisten niet of ze hun ouders ooit nog terug zouden zien. Veel slachtoffers vonden dit heel traumatisch.
De kinderen werden gedwongen om te leren praten en liplezen, in plaats van gebarentaal te leren. Dit werd met strenge regels en strenge straffen aangeleerd.
‘Daarnaast had je ook nog een kastje om je nek, dat was voor het geluid. En als die niet goed zat, dan kreeg je een tik. Of je kreeg een pak voor je broek.’
Soms werd de beperking van de kinderen tegen hen gebruikt. Onder het motto ‘Je kunt niet zien/horen maar wel voelen’ werd fysiek geweld heel onverwacht gepleegd. De klappen die ze kregen waren ook een vorm van psychisch geweld, omdat ze het niet konden zien (of horen) aankomen. De onvoorspelbaarheid zorgde voor een erg onveilig gevoel bij de kinderen.
‘Een doof iemand wordt in de hoek gezet zodat hij niet kan zien (en horen) wat er achter hem gebeurt en krijgt dan ineens een klap op het achterhoofd’.
Bij psychisch geweld door de medewerkers werd ook genoemd:
- Kinderen die in hun broek plasten werden ‘tentoongesteld’ en uitgelachen.
- Kinderen werden gedwongen te eten of gedwongen hun braaksel op te eten.
- Kinderen moesten getuige zijn van geweld tegen andere kinderen. Dat kon zeer ernstig geweld zijn.
- Ook werden ze gepest met hun beperking.
Er was ook psychisch geweld in doveninternaten tussen de kinderen onderling:
- Pesten, kleineren, roddelen.
- Domineren en uitsluiten, samen met fysiek geweld of dreiging daarmee. Dit werd vaak gebruikt door een dominant kind, om zijn of haar plek in de groep te versterken.
Internaten voor blinden en slechtzienden
Slachtoffers die in een blindeninternaat zaten, noemden de volgende vormen van psychisch geweld door medewerkers:
- Oneerlijke regels en harde straffen voor het overtreden van die regels.
- Niet weten of je goede (medische) zorg krijgt.
- Dreigen, pesten, vernederen, kleineren.
- De beperking van de kinderen tegen hen gebruiken. De blinde kinderen vonden het bijvoorbeeld erg eng als de medewerkers net deden alsof ze de slaapzaal verlieten. De medewerkers bleven dan eigenlijk in de slaapzaal om te zien wat er gebeurde.
- De kinderen misten hun ouders en familie. Zij mochten geen contact hebben, ook niet met andere kinderen.
- Het was verboden om ‘s nachts uit bed te gaan. Als dit wel gebeurde, moest het kind gedwongen de hele zondag in bed blijven.
Seksueel geweld
Doveninternaten
Seksueel geweld kwam voor op doveninternaten, in het onderwijs en in de gastgezinnen. Zowel jongens als meisjes waren het slachtoffer. Vormen die genoemd zijn:
- Het seksueel binnendringen van het lichaam.
- Aanraken van borsten, billen en/of geslachtsorganen.
- Gedwongen worden seksuele handelingen bij de pleger te doen, of deze handelingen bij zichzelf te laten gebeuren.
- Gedwongen zich naakt te laten zien.
De plegers van seksueel geweld die genoemd werden, waren allemaal volwassenen (medewerkers van het internaat en leraren). Later neemt seksueel geweld door medewerkers af en seksueel geweld tussen kinderen onderling toe.
Internaten voor blinden en slechtzienden
Vormen van seksueel geweld die genoemd zijn:
- Aanranding
- Aanraking
- Gedwongen worden seksuele handelingen te laten gebeuren
- Getuige zijn van seksueel geweld tegen andere kinderen
‘Een juf heeft mij gewoon gebruikt voor een soort biologieles. Zo noemde zij dat. En ze liet dan jongens aan mij zitten. En later mochten ze dingen met mij proberen, zeg maar, die jongens.’
Er zijn momenten geweest waar kinderen door meerdere medewerkers (broeders) zijn aangerand en verkracht. Dit kon meerdere keren zijn in korte tijd, zoals binnen een week. Soms maakten de medewerkers misbruik van het feit dat de kinderen niet konden zien. Hierdoor was aanraken namelijk soms nodig, maar meestal niet.
Een enkele keer ging het om seksueel geweld tussen een kind en jongere.

Blindeninstituut in Bussum (Historische kring Bussum – Archief)
Geweld in de kinder- en jeugdpsychiatrie
Deze sector is voor kinderen en jongeren met ernstige psychische problemen of gedragsproblemen. Gesloten inrichtingen zijn vooral bedoeld voor kinderen met gevaarlijk of agressief gedrag. Soms komen ze hiermee in de problemen (criminaliteit, loverboys). Dit onderscheid kan moeilijk zijn. Dan komt een kind dat bij de KJP geplaatst had moeten worden bij een jji terecht, of andersom.
De kinder- en jeugdpsychiatrie (KJP) verschilt van de andere vormen van jeugdzorg. Bij de KJP krijgt een kind een speciale (therapeutische) behandeling voor de psychische of gedragsproblemen. Door dit verschil moet de KJP zich aan andere regels houden.
De sector is relatief klein. Tussen 1945 en 2019 zaten ongeveer 10.000 kinderen en jongeren dag en nacht bij de KJP. Vóór 1965 werden kinderen soms langer dan 4 jaar opgenomen. Later werd de duur van de opname steeds korter. Tussen 1985 en 2005 was dat maximaal 1 jaar.
De kinderen en jongeren wonen vaak in groepen die ingedeeld zijn op schoolleeftijd: kleuterschool (van 0-4 jaar), basisschool (van 6-12 jaar) en middelbare school (van 12-18 jaar). In de loop van de tijd werden de groepen steeds kleiner. De kinderen krijgen therapie alleen, of samen met anderen. Ze delen het dagelijks leven met elkaar. Ze eten samen of delen een kamer. Ook is er vaak een huiskamer waar de hele groep TV keek.
Alle vormen van geweld kwamen voor in de KJP. Het geweld werd gepleegd door jongeren en medewerkers. Alle vormen van geweld zijn vaker door jongeren onderling gepleegd dan door medewerkers.
Fysiek geweld
Fysiek geweld door medewerkers kwam regelmatig voor in de KJP. Vormen die genoemd zijn door de deelnemers aan het onderzoek:
- hard vastpakken, duwen of geslagen worden (met een rietje)
- onder de koude douche gezet worden
- isolatie en vastgehouden worden, door meerdere medewerkers tegen de grond geduwd worden;
gedwongen uitkleden vanwege het risico op zelfmoord. In de KJP kregen de kinderen soms zogenaamde ‘scheurkleding’ aan. Dit was een heel stevig nachthemd. Een kind kon dit niet in repen scheuren om zichzelf ermee te verhangen.
‘Je mocht niet schreeuwen, dat mag niet. Dus als je schreeuwt, dan pakten ze je hand en dan douwde ze die zo in je mond. Vandaar is dit helemaal kapot. Dit [gedeelte tussen duim en wijsvinger] heb ik helemaal kapot gebeten. Er zit geen gevoel meer in. Dus twee broeders douwden zo je hand in je mond. Dan wilde je op de muur slaan en dan pakten ze je vuist en dan begonnen ze je daarmee op je hoofd te slaan. Dat gebeurde zeker drie keer op een dag. Als twee broeders je klauw pakten en dat in je mond duwde, dan ben je zo kwaad en dan wilde je schreeuwen en ging je harder bijten. En op een gegeven moment was je bang dat ze het gingen doen en dan ging je jezelf straffen en jezelf alvast slaan zodat een ander dat niet hoefde te doen.’
Vaak ging het er zo hard aan toe, dat de kinderen en jongeren blauwe plekken en schrammen hadden. Het fysieke geweld kwam van medewerkers maar ook andere kinderen en jongeren. Fysiek geweld kwam in de hele onderzochte periode voor, maar leek steeds minder te worden.
Psychisch geweld
Psychisch geweld werd het vaakst genoemd door de slachtoffers. Vormen die genoemd zijn:
- angst voelen, voor pijn en verwonding maar ook voor vernedering;
- uitschelden, kleineren, pesten, uitlachen;
- dreigen dat de kinderen hun ouders niet mogen zien of dreigen met isolatie. Medewerkers dreigden ook vaak een juridische procedure te beginnen, waardoor het kind gedwongen in het KJP moest blijven. Dit machtsmisbruik wordt regelmatig genoemd;
- gedwongen worden zich uit te kleden of douchen, gedwongen worden met iemand anders op de kamer te slapen of in overvolle slaapzalen;
- gedwongen behandeld worden, gedwongen medicatie nemen. Soms kregen de kinderen geen of de verkeerde medicatie;
- getuige zijn van geweld van medewerkers tegen kinderen, of tussen kinderen onderling;
- kinderen en jongeren mochten soms geen bezoek krijgen, of kregen hun zakgeld of post niet.
‘Hoe verschrikkelijk en traumatiserend het voor mij is geweest. Over hoe een groepsleider tegen mij zei dat ze een hekel aan mij had en liever van me af was. […] hoe dezelfde groepsleider tegen een ander zei dat ze heel dik was en moest afvallen, terwijl ze daar met een eetstoornis zat. Hoe ze me met 3 groepsleiders aan armen en benen uit mijn kamer sleurde terwijl ik heel bang en verdrietig was en mijn kamer niet uit durfde, maar dus moest.’
Seksueel geweld
Ook psychische (of affectieve) verwaarlozing werd genoemd. De kinderen hadden het gevoel dat de medewerkers hen niet steunden, beschermden of zelfs maar naar hen omkeken.
Seksueel geweld werd in alle periodes genoemd. Dit gebeurde meestal stiekem. Zowel medewerkers als de kinderen en jongeren waren plegers.
‘Nee, tuurlijk sprak je er niet over, je was een bang jongetje. Dat ga je niet zeggen. Het seksueel misbruik in de instelling door oude jongens, dat je dingen moet doen, dat vertel je niet. Of het de schaamte was, dat weet ik niet. Maar je bent bang, je doet het niet. En de leiding was ook niet veilig. Met mijn kamergenoot praatte ik daar ook niet echt over. Je wist het wel van elkaar, maar het was meer van: mondje houden. Op zo’n internaat zeggen ze natuurlijk van alles is goed tegen je ouders, want je deelt je emoties niet, je praat er niet over. Ik heb later wel eens tegen m’n moeder gezegd: weet je wel wat daar in die eerste instelling is gebeurd. Toen zei zij van ‘had dat dan gezegd’. Maar ja, als ik het had gezegd, dan had ze er niets aan gedaan.’
Slachtoffers hebben het seksuele geweld door medewerkers maar heel af en toe gemeld. Deze meldingen hadden in de praktijk bijna geen gevolgen voor de plegers. Soms werd de pleger overgeplaatst naar een andere afdeling of instelling. Dit veranderde in de jaren 90 na de zaak ‘Finkensieper’.
De psychiater Theo Finkensieper werd in 1991 veroordeeld voor seksueel misbruik na klachten van meerdere meisjes. Hij was directeur van de KJP instelling ‘De Lingewal’ in Zetten. In deze gesloten instelling verbleven jonge meisjes met psychische problemen, een verslaving of ervaring met prostitutie. Het opvallende aan deze zaak was, dat deze klachten al in 1974 gepubliceerd waren in een rapport over de Heldringstichtingen (waar ‘De Lingewal’ onder viel).
Seksueel geweld of grensoverschrijdend gedrag tussen de kinderen of jongeren onderling werd vaak afgedaan als ‘onschuldig pubergedrag’. Verkrachting door een medewerker werd een aantal keer genoemd. Ook seksueel getinte opmerkingen en seksueel contact tijdens en na de behandeling werden genoemd.

Geweld in de opvang voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen
Een ‘alleenstaande minderjarige vreemdeling’ of amv is een persoon die:
- uit een land buiten de Europese Unie komt;
- bij aankomst in Nederland jonger dan 18 jaar is;
- naar Nederland is gekomen zonder ouders of voogd.
Vaak gaat het om kinderen en jongeren die uit oorlogsgebieden komen. Dit zijn bijvoorbeeld Afghanistan, Irak, Sierra Leone, Angola of Eritrea. Als kind hebben zij daar vaak al te maken gehad met geweld.
Amv’s vragen in Nederland asiel aan. Omdat zij alleenstaand en jonger dan 18 zijn, is het Nidos verantwoordelijk voor de voogdij.
Commissie De Winter heeft in het onderzoek naar geweld bij opvang voor amv’s gekeken naar de periode tussen 1990 en 2018. In deze periode werden amv’s opgevangen:
Samen met volwassen asielzoekers óf met andere amv’s.
In grote opvangcentra (voor meer dan 20 personen) of in kleine opvangcentra. Dit laatste kon ook een opvanggezin zijn. Hier werden meestal amv’s jonger dan 13 jaar of kwetsbare amv’s geplaatst.
De organisatie die verantwoordelijk was voor de amv kon vaak wisselen. Waar een amv geplaatst werd, werd ook bepaald door hoeveel er tegelijk aankwamen. De plekken in kleine opvangcentra waren snel vol. De plaatsing in een groot of klein opvangcentrum was ook afhankelijk van hoe de asielaanvraag liep. En of de amv een toekomst kon opbouwen in Nederland.
Fysiek geweld
Deelnemers aan het onderzoek die in een opvangcentrum voor amv’s verbleven, noemden vooral vechtpartijen. Er werd gevochten tussen amv’s onderling, tussen medewerkers en amv’s, en tussen volwassen asielzoekers en amv’s.
De groepen waren vaak groot en amv’s zaten dicht op elkaar. Ook miscommunicatie of het spreken van een andere taal kon zorgen voor ruzie en vechtpartijen. De onzekerheid van de asielprocedure zorgde soms voor spanning.
Amv’s gaven ook aan dat zij vaak getuige waren van geweld:
‘Doordat er heel veel mensen met verschillende achtergrond wonen, heb je ook veel te maken met verschillende problemen. Een meisje werd in elkaar geslagen door haar vriend en dan zit ik daar. Een andere jongen dealt in drugs en op een gegeven moment komen mensen het huis binnenstormen met wapens. [ … ] Dus daar maak je wel dingen mee. Je krijgt zomaar bagage. Daar heb ik wel heel veel psychische last van gehad. Geestelijk. [ … ] En het ergste is dat dit soort dingen ook herinneringen van vroeger naar boven halen.’
Een andere vorm van fysiek geweld die genoemd werd, is wat zij zichzelf aandeden:
- verschillende vormen van zelfbeschadiging (of automutilatie);
- opzettelijk een overdosis met medicatie of drugs nemen;
- zichzelf vergiftigingen door het drinken van schadelijke vloeistoffen;
- in hongerstaking gaan.
De onzekerheid over de asielprocedure kan leiden tot zelfbeschadiging. Maar ook trauma’s uit het land waar zij vandaan komen, kunnen zorgen voor stress, angst en zelfbeschadiging.
Een aantal amv’s en medewerkers noemden verschillende vormen van fysieke verwaarlozing. Het ging dan vooral om te weinig eten of medische zorg krijgen.
Psychisch geweld
Psychisch geweld werd het meest genoemd door de deelnemers aan het onderzoek. Dit kwam vooral doordat de amv’s afhankelijk waren van de medewerkers. Ook waren er machtsverschillen tussen de amv’s en asielzoekers onderling, en tussen de asielzoekers en medewerkers van het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA). Het ging om:
- Schelden en pesten. Soms specifiek het pesten van mensen die homoseksueel zijn.
- Oudere bewoners die dominant en intimiderend konden zijn. De medewerkers stonden de jonge amv’s niet bij.
Amv’s hadden het gevoel dat medewerkers misbruik konden maken van hun macht als ze een amv niet aardig vonden. De amv’s waren van de medewerkers afhankelijk voor veel dingen. Veel amv’s hadden het idee dat de asielprocedure afhing van wat de medewerkers van hen vonden.
‘Ik wilde niet naar school gaan. Soms bleef ik slapen en ging ik niet naar school. Ik snapte helemaal niets van wat ze tegen mij zeiden op school. Ik kon niet schrijven, niet lezen. Ik luisterde alleen maar. De docent zijn toen tegen mij: ‘Als je dat niet kan, als je niet wilt leren, dan moeten we je naar jouw land terugsturen.’ Hè? Kan dat o? Ja, ik ben echt, ik weet…. Kan dat?’
Ook in de kleinschalige opvangcentra en gastgezinnen werd soms gepest. Amv’s hadden ook het gevoel anders behandeld te worden of ‘te veel’ te zijn.
Seksueel geweld
Slachtoffers van seksueel geweld noemden vooral seksuele intimidatie en aanranding. Dat was meestal van mannelijke asielzoekers naar vrouwelijke asielzoekers. Ook zijn er signalen over ‘seksuele uitbuiting’ door mannelijke asielzoekers die misbruik maakten van de kwetsbaarheid of afhankelijkheid van vrouwelijke amv’s.
‘Vaak was het met geld, maar bij meisjes was het anders. Bij meisjes was het misschien seks of: ‘Ja, ik geef je een tientje en dan zie ik je vanavond. Zo was het eigenlijk bij meisjes. En vaak meisjes lieten het gewoon toe, want veel meisjes waren nog kinderen. Ze waren minderjarig. [ … ] Overdag zaten we allemaal samen, maar je mocht niet naar de andere verdieping [van de vrouwen, red.] gaan, maar overdag zijn we gewoon allemaal beneden. Boven mag je alleen slapen, maar helemaal beneden is gezamenlijk. Daar eten wij, daar spelen wij, daar kijken we TV en zo. En daar mochten we zijn. En soms heb je meisjes en jongens, die samen bij het Playstation-hoekje samen zaten en dan gebeurt er dit. En ja, de mentoren zijn altijd beneden, dus ze gaan nooit naar boven. Dus dan kunnen ze boven stiekem gewoon hun kamer dicht doen en je weet het. En wij weten alleen wat er gebeurt, maar de mentoren weten het niet. Sommige mentoren wisten van niets en plotseling was iemand zwanger. Dan is het van: wow, wat gebeurt hier?’

Samenvatting
Kinderen kunnen uit huis geplaatst worden als het thuis niet veilig was. In sommige gevallen kwamen deze kinderen terecht in een situatie die nóg onveiliger was.
Commissie De Winter heeft onderzoek gedaan naar geweld in de jeugdzorg tussen 1945 en 2019. Het ging om fysiek, psychisch en seksueel geweld. De onderzoekers hebben deze informatie uit verschillende bronnen gehaald, waaronder een meldpunt en bevolkingsonderzoek.
Op alle plekken en in alle periodes is geweld gemeld door slachtoffers. De meeste meldingen van geweld gingen over de residentiële jeugdzorg, de pleegzorg, de jji’s en de kinder- en jeugdpsychiatrie. Het grootste deel van de meldingen gaat over geweld in de jaren 60 en 70. Meestal zijn het geen incidenten, maar was het geweld ernstig en langdurig. Psychisch geweld wordt het meest genoemd.
Welk geweld de slachtoffers meldden verschilde tussen vormen van jeugdzorg. Vaak werd ook de uithuisplaatsing zelf als geweld ervaren. Dit kwam omdat de kinderen vaak plotseling, zonder reden, werden weggehaald.
In de documentaire ‘Blijvend Vertellen’ praten slachtoffers over hun ervaringen met geweld in de jeugdzorg
