De sociale gradiënt van mentale gezondheid

Op deze pagina kijken we naar hoe verschillen in mentale gezondheid samenhangen met verschillen in sociaaleconomische status.

Mensen met een lagere sociaaleconomische status [47] krijgen vaker te maken met risicofactoren van mentale gezondheid. Zij leven bijvoorbeeld in minder gezonde woningen of zijn minder zeker van hun baan. Daarmee dragen de sociale determinanten van mentale gezondheid bij aan sociaaleconomische gezondheidsverschillen tussen groepen mensen in de samenleving. Er bestaat een zogenoemde sociale gradiënt in mentale gezondheid: bij het toenemen van de sociaaleconomische positie neemt de kans op goede mentale gezondheid ook toe.

Het effect van deze gradiënt is terug te zien in cijfers over verschillende aspecten van mentale gezondheid, waarvan wij er op deze pagina vier bespreken: psychische aandoeningen, psychische klachten, mentaal welbevinden, en zorggebruik. Deze aspecten zijn niet zomaar met elkaar te vergelijken, maar geven gezamenlijk een completer beeld van mentale gezondheidsverschillen tussen groepen in onze samenleving.

 

Psychische aandoeningen

Het Trimbos-onderzoek voert sinds 1996 de Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS) uit. Dit is een longitudinaal onderzoek waarin de mentale gezondheid van de volwassen bevolking wordt gemeten met behulp van gestructureerde klinische vragenlijsten, waarmee psychische aandoeningen kunnen worden vastgesteld door een getrainde interviewer. Dat is bijzonder omdat het meeste onderzoek naar mentale gezondheid gebruik maakt van veel kortere en minder valide zelfrapportagevragenlijsten.

Cijfers van NEMESIS-3 (meetmomenten 2019-2022) laten grote verschillen in het vóórkomen van psychische aandoeningen zien tussen inkomensgroepen in ons land [48]. Bijvoorbeeld:

  • Volwassenen (18 tot 65 jaar) die werkloos of arbeidsongeschikt zijn hebben ruim twee keer zo vaak een psychische aandoening (53%) in vergelijking met volwassenen met betaald werk (23%).
  • Bij het toenemen van het huishoudinkomen neemt het hebben van een psychische aandoening in de afgelopen 12 maanden af. Zo had onder de lage huishoudinkomens van de mensen 30,5% een psychische stoornis in de afgelopen 12 maanden, terwijl dit bij de hoge huishoudinkomens 21,3% was.

 

Vergelijkbare verschillen tussen inkomensgroepen in Nederland werden ook gevonden in NEMESIS-2 (2007-2009).

  • Mensen met een relatief laag inkomen* hadden toen ongeveer drie keer zo vaak een psychische aandoening in de afgelopen 12 maanden (29%) als mensen met een relatief hoog inkomen (11%).
  • Mensen met een laag inkomen hadden vaker een ernstige (34%) of matig ernstige (38%) psychische aandoening dan een lichte (28%), terwijl dat omgekeerd was bij mensen met een hoog inkomen (ernstig: 22%, matig: 21%, licht: 57%) [49,50].
* hier gemeten als: de laagste 33% van de inkomensverdeling

Psychische klachten

Ook op het gebied van psychische klachten bestaan duidelijke verschillen tussen sociaaleconomische groepen in Nederland. We kijken naar cijfers uit de jaarlijkse Gezondheidsenquête van het Centraal Bureau voor de Statistiek, in het laatste jaar voor corona (2019):

  • Van de Nederlanders in de laagste inkomensgroep* scoorde 22,5% hoog op veel voorkomende psychische klachten (bv. somberheid, zenuwen) zoals gemeten met de zelfrapportagevragenlijst MHI-5 (< 60 punten op een schaal van 0 tot 100). Dit percentage was bij de groep mensen met de hoogste inkomens een stuk lager: 6,5%.
  • In de leeftijd van 45 tot 65 jaar oud was dit verschil nog groter: 31,3% in de groep met het laagste inkomen tegenover 6% in de groep met het hoogste inkomen.
  • In de leeftijd vanaf 65 jaar nam het verschil af naar 19% bij de groep met het laagste inkomen tegenover 5,8% bij de groep met het hoogste inkomen.
  • Van de mensen in ons land met een praktische opleiding (basisonderwijs, vmbo, onderbouw havo/vwo of mbo-1) rapporteerde 17,4% een hoge mate van veel voorkomende psychische klachten. Bij de mensen met een middelbare (bovenbouw havo/vwo of mbo-2 t/m -4; 10,9%) of academische opleiding (hbo of wo; 8,5%) lag dit percentage lager.
* hier gemeten als: de laagste 20% van de inkomensverdeling

Mentaal welbevinden

Naast cijfers over psychische aandoeningen en psychische klachten is er informatie over enkele aspecten van mentaal welbevinden beschikbaar. Mentaal welbevinden is een construct met verschillende dimensies dat zelden integraal wordt gemeten in een representatieve studie onder volwassenen. Maar het hangt samen met hoe gelukkig iemand is met zijn of haar leven, en daar zijn wel cijfers over beschikbaar. Uit de enquête Sociale Samenhang en Welzijn (S&W)* van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat er verschil zit in de mate waarin bevolkingsgroepen met verschillende opleidingsniveaus zichzelf een gelukkig mens vinden [51]:

  • Van de Nederlanders met een praktische opleiding (basisonderwijs, vmbo of mbo-1) was 82% gelukkig in 2021. Van de groep met een middelbare opleiding (havo, vwo of mbo-2 t/m mbo-4) was 87% gelukkig, en van de groep met een hoge opleiding (hbo of wo) was dit 89%.
  • De verschillen aan de hand van opleidingsniveau zijn in de afgelopen 25 jaar gegroeid. In 1997 noemde 87% van de praktisch opgeleiden zich nog gelukkig, tegenover 91% van de academisch opgeleiden.

Zorggebruik

Tot slot is het relevant om te kijken naar verschillen in het gebruik van geestelijke gezondheidszorg (ggz) tussen groepen met een verschillende sociaaleconomische positie. De bevindingen komen overeen met de cijfers over mentale gezondheidsuitkomsten hierboven: het gebruik van ggz-zorg stijgt bij een afnemende sociaaleconomische status [52]. Ook is er meer gebruik van ggz-zorg bij groepen met problematische schulden [53]. Mensen met een lagere sociaaleconomische positie hebben dus, gemiddeld genomen, meer psychische klachten, meer psychische aandoeningen, lager mentaal welbevinden en hoger ggz-zorggebruik.