In gesprek met huisarts Alike: “Ik vind het raar dat we als huisarts niet inzetten op KOPP/KOV.”

In Nederland groeien er jaarlijks 577.000 kinderen op met een ouder met psychische en/of verslavingsproblemen (KOPP/KOV). Deze kinderen zijn vaak lastig te bereiken, omdat zij niet altijd signalen laten zien dat het thuis moeilijk is. We weten ook dat op volwassen leeftijd KOPP/KOV tegen bepaalde zaken aan kunnen lopen. Een plek waar de meeste mensen komen en dus een goede signaleringsplek kan zijn is de huisartsenpraktijk. Vandaag, op nationale huisartsendag, belichten we het perspectief van huisarts Alike Machielsen-Visser.

Kinderen uit gezinnen waar één of beide ouders psychische problemen en/of een verslaving hebben, kunnen te maken krijgen met verschillende ingrijpende gevolgen. Om een beter beeld te geven van de KOPP/KOV in de praktijk interviewen we periodiek iemand die betrokken is bij KOPP/KOV-gezinnen.

Alike Machielsen-Visser is kaderhuisarts GGZ en werkzaam als medebehandelaar in de specialistische-GGZ, en zelf ook KOPP. Ze wordt in dit blog geïnterviewd door Tessa van Doesum, wetenschappelijk medewerker bij het Trimbos-instituut. Graag deelt Alike haar visie over ondersteuning voor KOPP/KOV en hun ouders en hoe de huisarts hier invulling aan kan geven.

Je bent werkzaam als kaderhuisarts. Kan je uitleggen wat jouw werk inhoudt?

“Als kaderhuisarts GGZ volg je als afgestudeerd huisarts nog een tweejarige opleiding om je bezig te houden met het geven van onderwijs, onderzoek en beleid met het specifieke aandachtsgebied GGZ. Kaderartsen houden zich vaak bezig met het verbeteren van ketenzorg op regionaal niveau.

Veel kaderhuisartsen geven ook onderwijs. Ik geef zelf onderwijs voor huisartsenopleiders. Maar de invulling hiervan kan er per kaderhuisarts anders uitzien. Kaderhuisartsen werken ook vaak mee aan de ontwikkeling van richtlijnen. Zelf heb ik meegeholpen aan de ontwikkeling van de Generieke Module KOPP/KOV.”

Je bent werkzaam als huisarts maar ook als medebehandelaar in de specialistische GGZ. Kan je daar wat meer over vertellen?

“Ik zie in mijn werk als medebehandelaar volwassenen die een achtergrond hebben als KOPP-kind. Mensen komen regelmatig binnen met verschillende psychische problematiek zoals depressie, angst en soms is het wat minder goed zichtbaar of minder vast omlijnd. Vaak hebben ze ook (onverklaarbare) lichamelijke klachten.

Doorgaans weten deze mensen niet goed waar hun eigen grenzen liggen en hebben weinig ruimte gehad om aan hun eigen behoeften te denken. KOPP/KOV hebben geleerd om zich aan te passen aan de ander, zonder dit altijd zelf door te hebben. Een aandachtspunt in de behandeling is het vergroten van het zicht op wat zijzelf wel en niet willen en zichzelf toestaan om aan zichzelf te denken.”

Waarom ga jij met je plezier na je werk?

“Iemand komt met problemen binnen en vaak is onduidelijk waar dit vandaan komt. Dat ik dit mag onderzoeken vind ik super mooi. En de combinatie van deze banen is heel verrijkend voor mij.

Als huisarts krijg ik veel meer zicht krijg op de relatie tussen lichamelijke klachten en hoe iemand in elkaar steekt op mentaal niveau. Dat vind ik heel waardevol. Het leert me ook om met meer compassie naar gedrag van patiënten te kijken. In eerste instantie lijkt het soms onlogisch gedrag, maar het is de kunst om de logica te gaan begrijpen. Het is vaak overlevingsgedrag.”

Waarom moet een huisarts iets met KOPP/KOV?

“Ik denk dat het raar is dat we bijvoorbeeld enorm veel tijd stoppen in de preventie van hart- en vaatziekten van mensen die nooit hart- en vaatziekten hebben gehad, maar dat we niét inzetten op de vijf KOPP/KOV kinderen in een schoolklas. Terwijl 65% van deze kinderen kans heeft vóór hun 35e een depressie of angststoornis te ontwikkelen. Dat is een keuze die we nooit hebben gemaakt als huisartsen.

Als je ziet hoe lang de wachtlijsten nu zijn, dan vind ik het bizar dat er niet veel sterker ingezet wordt op preventie voor KOPP/KOV. Dit zijn kinderen waarvan je weet dat twee van de drie kinderen, in de specialistische GGZ terecht komen. Dat zijn vaak geen behandelingen die je in vijf tot tien gesprekken doet. Ik vind dat doodzonde, ook economisch gezien.”

Hoe zie je de taak van een huisarts in de ondersteuning van KOPP/KOV-gezinnen?

“Stap één is signaleren van de psychische problematiek. Je moet eigenlijk toestemming hebben van de ouder om dit te noteren in het dossier van het kind. Maar persoonlijk vind ik dat we dat gewoon moeten doen, want het is in het belang van het kind. Maar het kan ook een mooi opstapje zijn om het gesprek aan te gaan met de ouder waarom je dat zo graag wil. Ook in het kader van de Kindcheck hoor je als huisarts te vragen hoe het geregeld is in het gezinssysteem.

Daarnaast denk ik dat we als huisarts signaleren dat er langdurige problemen spelen. Dan kunnen we aan de ouder vragen: ‘Je hebt een depressie, dat betekent dat je misschien niet uit bed kan komen, hoe doe je dat dan met je kinderen? Dat lijkt me een onmogelijke taak als jezelf al niet uit bed kan komen.’. We moeten daarin de ouders ontschuldigen, benadrukken dat ze zich niet ervoor hoeft te schamen, dat het hoort bij psychische problemen.”

Heb je een concrete tip hoe een huisarts hier invulling aan kan geven?

“Bij kennismakingsgesprekken vraag ik altijd ‘uit wat voor nest kom je?’. Dat gesprek voer je meestal later niet meer. En in een kwartier tijd krijg ik dan informatie die bruikbaar is in het beter begrijpen van het gedrag en klachten van de persoon.

Gedrag van sommige patiënten wordt soms als lastig ervaren, bijvoorbeeld als een patiënt vervolgonderzoeken blijft aanvragen en artsen daarin onder druk zet. Maar, artsen gaan hier wel in mee. Terwijl, als je vanuit je kennismakingsgesprek weet dat deze persoon zichzelf heeft moeten opvoeden, kan je begrijpen dat ‘de regie nemen’ in de jeugd een overlevingsstrategie was. En dat het nemen van regie dus essentieel aangeleerd (maar inmiddels niet meer functioneel) gedrag is dat zich steeds herhaalt gedurende het leven van de persoon. Dit kan een signaal zijn waar je ook als huisarts iets mee kan.”

Wat zijn wat jou betreft de voordelen om als huisarts aandacht te besteden aan KOPP/KOV?

“Gelukkigere gezinnen en meer zicht op de werkelijke problematiek van de aangedane patiënt en zijn gezinsleden. Zolang er veel spanningen zijn in een gezin die eigenlijk geen adres hebben, blijft bijvoorbeeld psychose gevoeligheid veel groter. Zeker in de tijden van de wachtlijsten, moeten we niet vergeten dat we als huisartsen ook echt gezien kunnen worden als reddingsboei. Daarentegen moeten wij onszelf niet het gevoel geven dat we moeten redden, dan houden we het echt niet vol. We kunnen niet alles naar ons toe trekken.”

Hoe gebruik jij je eigen ervaring als KOPP in je werk?

“Ik gebruik mijn levensverhaal om binnen de huisartsopleiding structurele uitleg te geven aan huisartsen in opleiding over wat het betekent om als KOPP/KOV op te groeien. Ik merk dat dat heel effectief is en het blijft hangen bij de mensen. Je ziet het bewustzijn ontstaan en het komt binnen als je je eigen beroepsgroep voorlicht.

Het is voor mij ook jarenlang moeilijk geweest om dit in te zetten omdat er heel veel schaamte was. En de drempel was groot om over mijn ouders te vertellen. Maar ik denk dat mijn ouders heel trots waren geweest dat ik ons verhaal nu inzet om voor te lichten. De loyaliteit naar mijn vader heeft er voor gezorgd dat ik andere mensen niet zo snel veroordeel. Ik heb natuurlijk als elk mens oordelen, maar ik ga toch liever zoeken naar wat erachter zit. Het maakt dat ik holistisch denk. Ik denk overigens dat KOPP/KOV in potentie allemaal heel goede zorgverleners zijn, maar dat de valkuil is om over de eigen grenzen heen te gaan.”

Wat zou jij willen bereiken als het gaat om de ondersteuning van KOPP/KOV?

“Ik droom van een preventief spreekuur in het sociale domein, precies ingericht zoals we ook de zorg voor mensen met diabetes inrichten. Namelijk: je krijgt een oproep, elk half jaar of jaar, afhankelijk wat passend is. Je geeft iedereen uit het gezin tijd om in zo’n gesprek om even vrij te vertellen ‘hoe vind ik dat ons gezin erbij staat’. Daar kan ook de lijst voor Screening en Interventie Keuze (SIK-vragenlijst) voor gebruikt worden. En vervolgens gebruik je zo’n gesprek om informatie te geven over het (psychische) probleem (psycho-educatie) en om aan te geven welke tools er zijn, zoals kopopouders, koppsupport en KOPPgroepen.

Daarnaast moet je kinderen een vast telefoonnummer geven wat nooit verandert en zeggen: ‘Ik hoor dat je nu geen behoefte hebt, maar als er vragen opkomen, app/mail/chat even’. De mensen die dit spreekuur doen en achter dat telefoonnummer zitten, moeten mensen zijn die goed met ouders én kinderen kunnen praten en de problematiek goed begrijpen.”

Heb je nog een laatste noot die je wil meegeven aan de lezers?

“Het sociale netwerk rondom deze kinderen is essentieel. We moeten hierop inzetten, en denk dan ook aan steun opa’s en oma’s. Daarnaast is pyscho-educatie van het gezin en het netwerk er omheen ook noodzakelijk.”

Meer weten?

Referenties

Tessa van Doesum
Wetenschappelijk medewerker Mentale Gezondheid & Preventie