Een wirwar aan interventies voor welbevinden in het onderwijs: uitdagingen en oplossingen

Recent vroeg een zorgcoördinator van het voortgezet onderwijs ons: “We zoeken een interventie die leerlingen inzichten en tools geeft over hoe ze met stress om kunnen gaan. Ik weet niet waar ik moet beginnen. Welke interventies zijn er en welke raad je aan?” Op het eerste gezicht een eenvoudige vraag. In werkelijkheid gaat er een ingewikkeld interventielandschap achter schuil. We horen geregeld dat onderwijsprofessionals door de bomen het bos niet meer zien als het gaat om interventies voor het bevorderen van welbevinden. In deze blog leggen we uit hoe deze wirwar ontstaan is én delen we een oplossingsrichting.

In deze blog komen de ervaringen van scholen, onderzoekers, interventie-eigenaren en gemeenten aan bod. We sluiten af met een gezamenlijke oplossingsrichting: sturing, een heldere visie en duidelijke rollen. 

Waar scholen tegenaan lopen 

Een overweldigend aanbod

Zoals uit het voorbeeld van de zorgcoördinator naar voren komt weten scholen vaak niet waar ze moeten beginnen met het zoeken naar een passende interventie. Zo zijn er databanken waarin scholen het grote interventie-aanbod kunnen bekijken. Alleen al in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut staan ruim 80 interventies die scholen in kunnen zetten. Het aanbod is echter versnipperd. Er zijn allerlei verschillende aanbieders en het aanbod is verdeeld over bijna 40 uiteenlopende thema’s, zoals stress, positieve ontwikkeling, welbevinden, klassenklimaat, sociale vaardigheden en scheiding. Daarnaast zijn er ook nog heel wat interventies beschikbaar die niet in de databanken staan. Denk bijvoorbeeld aan lesmaterialen die ontwikkeld zijn door scholen zelf of andere partijen zoals GGD’en. Een overweldigend aanbod dus.  

Onduidelijkheid over de kwaliteit

Ook is er onduidelijkheid over de kwaliteit. In de databanken wordt bijvoorbeeld wél duidelijk aangegeven in welke mate een interventie onderbouwd is en hoe effectief de interventie is. Maar bij interventies die niet in de databanken staan is hierover veel minder bekend. De vaak voorkomende vraag van scholen ‘Is dit een goede interventie?’ blijft dus met regelmaat onbeantwoord. Meer inzicht in werkzame elementen kan hierbij helpen. Werkzame elementen zijn onmisbare onderdelen die zorgen dat een interventie werkt. Als deze elementen ontbreken, werkt de interventie niet of is deze minder effectief. Veel interventies hebben dezelfde ingrediënten en daarmee gedeelde werkzame elementen. Inzicht in deze elementen draagt bij aan het identificeren van de specifieke toepassingsgebieden en beperkingen van een interventie. Inmiddels zijn er via ZonMw enkele projecten gestart en afgerond die onderzoek doen naar werkzame elementen in interventies gericht op het vergroten van het welbevinden van de jeugd.  

Moeite met de juiste match vinden

Niet alleen de grote hoeveelheid aan interventies en de soms onduidelijke kwaliteit van een interventie maken het lastig om een keuze te maken. Ook het ontbreken van onderscheid tussen interventies en een integrale aanpakken belemmert het vinden van een juiste match. Waar een interventie vaak bestaat uit een kortdurende lessenserie voor leerlingen, is een integrale aanpak breder. Binnen een integrale aanpak wordt vanuit een gezamenlijke visie gewerkt aan een plan voor de lange termijn. Hierbij vinden verschillende typen activiteiten plaats op meerdere lagen in en om de school. Denk hierbij aan het klas- en schoolklimaat, het schoolteam, de thuisomgeving, zorgpartners en de gemeente. Het onderscheid tussen een interventie en een integrale aanpak is voor scholen belangrijk: een ‘losse’ interventie kan bínnen een (bredere) integrale aanpak worden ingezet. Het risico bestaat dat je met een enkele interventie maar een deel van het probleem aanpakt of dat het effect ervan na enige tijd weer uitdooft. Daarom wil je dat deze goed landt binnen een bredere aanpak. Om scholen te ondersteunen bij het kiezen van een interventie binnen een integrale aanpak, wordt het komende jaar vanuit de Regionale Kenniswerkplaats Jeugd en Gezin Centraal een product ontwikkeld om scholen te ondersteunen bij het maken van de keuze.  

 Waar onderzoekers tegenaan lopen 

“Recent heb ik als promovendus een interventie ontwikkeld en de effecten onderzocht bij leerlingen in het voortgezet onderwijs. De resultaten waren veelbelovend: leerlingen voelden zich meer verbonden met school en hun schoolprestaties gingen vooruit. Mijn PhD-traject is inmiddels afgerond. De interventie zou geïmplementeerd kunnen worden, maar er is niemand om dit op te pakken. Wat nu?”

In de loop der jaren zijn er allerlei interventies ontwikkeld en onderzocht. Zo zijn er interventies ontwikkeld vanuit universiteiten en kennisinstituten die na het aflopen van de projectsubsidie niet duurzaam geïmplementeerd kunnen worden door een gebrek aan middelen. Deze belanden vervolgens op de plank of worden op slechts kleine schaal ingezet. Losse projectsubsidies waarmee interventieontwikkeling en -onderzoek worden gefinancierd kunnen in de praktijk op deze manier leiden tot een wildgroei aan interventies die niet duurzaam geïmplementeerd (kunnen) worden.  

 Waar interventie-eigenaren tegenaan lopen 

“Ik heb een interventie ontwikkeld. Die wordt nu gebruikt door scholen in mijn regio. Ik wil de interventie doorontwikkelen en het bereik graag uitbreiden. Daar hebben we zelf geen financiële ruimte voor. Wat nu?”

Er zijn heel wat interventie-eigenaren die wel geld hebben voor de ontwikkeling van een nieuwe interventie, maar geen geld hebben om de interventie vervolgens duurzaam te implementeren en door te ontwikkelen. Daarnaast hebben interventie-eigenaren voldoende geld nodig om te investeren in langdurig effectonderzoek. Met dergelijk onderzoek kunnen de effecten van de interventies getoetst worden en kan de interventie waar nodig aangepast worden. Ook hier is geregeld geen of te weinig budget voor. Interventie-eigenaren kloppen vervolgens aan bij kennisinstituten zoals het Trimbos-instituut, die ook geen financiële structuur hebben om interventies duurzaam te implementeren. Het resultaat? Verouderde interventies die in de loop van de tijd niet meer aansluiten bij de behoeften in de praktijk.  

 Waar gemeenten tegenaan lopen 

“Een school uit onze gemeente vraagt of we financieel bij willen dragen aan de uitvoering van een interventie. De interventie staat niet in de databank. Hoe weet ik of het een goede interventie is?”

Gemeenten worden gestimuleerd gebruik te maken van erkende interventies. Oftewel, goed onderbouwde en effectieve interventies uit een databank. Echter, de praktijk leert dat zij te maken krijgen met interventies die niét in een databank staan en waarover onvoldoende bekend is over de onderbouwing. Hierbij lopen gemeenten dus tegen dezelfde uitdagingen aan als scholen. Momenteel wordt er een beslistool ontwikkeld voor gemeenten om afwegingen te maken rondom interventies.

 

Hoe nu verder? 

Kortom, er zijn allerlei knelpunten. Het interventielandschap vraagt daarom om:  

  • Een regisseur met mandaat die kan zorgen voor sturing. Die regie is nu nergens belegd, met het risico dat het wiel vaak opnieuw wordt uitgevonden. Dat is een aandachtspunt in een onderwijscontext die gepaard gaat met hoge werkdruk en hardnekkige lerarentekorten. Door regie op het interventielandschap kunnen spaarzame middelen efficiënter worden ingezet.  
  • Een heldere visie om richting te bepalen en financiële middelen efficiënt in te zetten. Een visie is nodig om richting te bepalen en financiële middelen efficiënt in te zetten. Denk bijvoorbeeld aan vragen als: Wanneer vinden we dat er genoeg interventies zijn op een bepaald thema? Wie bepaalt op welke thema’s geen extra interventies nodig zijn of toegekend kunnen worden? En hoe zorgen we ervoor dat wetenschappelijke kennis over werkzame elementen meegenomen wordt in interventies? Bij het uitdenken van de visie en het interventielandschap kunnen verschillende kennisinstituten, ieder vanuit hun eigen expertise, meedenken.  
  • Duidelijke afspraken over rollen en taken: Welke organisatie heeft welke rol, wie heeft eigenaarschap over welk onderdeel, en welke middelen zijn hiervoor nodig? Wat is bijvoorbeeld de rol van de overheid, kennisinstituten, universiteiten en subsidieverstrekkers in het interventielandschap?   

 Hopelijk kunnen scholen na het doorvoeren van deze veranderingen in het interventielandschap wél gemakkelijk passende interventies op het gebied van welbevinden vinden, worden de juiste interventies (door)ontwikkeld door onderzoekers en interventie-eigenaren en weten gemeenten in welke interventies ze het beste kunnen investeren.  Met als einddoel: een goed welbevinden van  onze jeugd.  

Ook interessant  

Aniek de Lange
Projectmedewerker Jeugd
Maartje van den Essenburg
Projectleider Mentale Gezondheid
Marloes Kleinjan
Programmahoofd Jeugd