Hoe ga je het gesprek aan en kun je hulp bieden?
In dit hoofdstuk lees je hoe je een slachtoffer kunt helpen. Niet alle slachtoffers hebben hulp nodig. De meesten willen wel erkenning voor wat er met hen gebeurd is.
Een slachtoffer helpen begint met een gesprek. Hieronder lees je wat je moet weten voordat je een gesprek aangaat. Ook krijg je tips wat je kunt doen tijdens een gesprek.
Vragen?
Hoe kun je helpen?
Als een slachtoffer hulp wil, kun je een aantal vragen stellen om te kijken welke hulp het beste bij iemand past. Een hulpverlener maakt daarna samen met het slachtoffer een keuze voor een eventueel behandeltraject. Het kan betekenen dat er naast psychische hulp ook maatschappelijke of materiële ondersteuning nodig is. Het is daarom belangrijk dat verschillende zorglijnen samenwerken.
Op deze pagina
Overleven en erkenning
Hoe ga je het gesprek aan?
Wat moet je weten?
Wat kun je doen?
Hoe kun je helpen?
Samen keuzes maken
Samenwerken met andere hulpverleners
Samenvatting
Overleven en erkenning
Slachtoffers van geweld in de jeugdzorg zijn ook overlevers. Velen hebben ondanks de ellende in hun kindertijd toch een goed leven weten op te bouwen. Niet alle slachtoffers hebben (jouw) hulp nodig. Slachtoffers willen wel erkenning voor wat er gebeurd is. Als hulpverlener is het belangrijk om op het volgende te letten:
- Niet elk slachtoffer is kwetsbaar.
- Niet alle slachtoffers willen hulp. De meesten willen wel erkenning.
Een deel van de slachtoffers zei dat ze het geweld zelf verwerkt hebben. Met ‘schrammen en butsen’ leven zij hun leven. Met de mensen die belangrijk voor hen zijn.
Sommige slachtoffers hebben wel hulp nodig. Iemand kan voor het eerst hulp zoeken, of dat al vaker gedaan hebben. Professionele hulp, hulp van de eigen omgeving of van lotgenoten. Er kunnen verschillende redenen zijn dat iemand op latere leeftijd alsnog hulp zoekt. Misschien omdat het rapport van commissie De Winter herinneringen oproept. Of omdat diegene er nu pas over durft te praten. Of omdat ze de hulp eerst niet nodig hadden, maar nu klachten hebben.
‘Toen ik negen was kreeg ik dus dat gezin, een echt pleeggezin. En daar heb ik het denk ik een jaartje volgehouden en dan ging het ook weer mis, want ik kon dat gewoon niet. Ook gewoon heel kwaad en gooien met spullen en alles wat ik in dat gezinstehuis ook deed. Ik kon me niet hechten aan die mensen, en me gewoon op mijn gemak voelen. Ik zette me altijd heel erg af tegen zulke mensen. En ergens doe ik dat nu nog wel een beetje, in mijn privéomstandigheden. Kijk ik word dit jaar 29. […] het zit er nog wel in. Kijk, het is je van jongs af aan aangeleerd, hè, zo, dus ja, het is wel een dingetje wat je de rest van je leven bij je houdt.’
Slachtoffers geven aan geen medelijden te willen. Sommigen hebben heftige dingen meegemaakt, maar voelen zich niet zielig. Dit geldt voor zowel de slachtoffers die hulp nodig hebben, als de slachtoffers die geen hulp nodig hebben.
Veel slachtoffers vertelden wel erkenning en gerechtigheid te willen. Ze willen dat de overheid verantwoordelijkheid neemt voor wat er gebeurd is. Zij willen dat mensen weten wat zij als kind hebben meegemaakt. En wat de gevolgen van het geweld kunnen zijn. Ze willen dat er geluisterd wordt en dat zij serieus worden genomen. Naast erkenning zoeken ze soms ook troost.
Slachtoffers willen ook voorkómen dat geweld in de jeugdzorg gebeurt. Dat was de belangrijkste reden om hun verhaal te doen. Ze willen niet dat andere uit huis geplaatste kinderen dit meemaken.
‘Vaak denk ik nu; hoe is het toch mogelijk dat niemand ingreep. De school niet, de huisarts niet, zelfs de buren niet, helemaal niemand die ook maar iets wilde horen of zien.‘ (Fragment uit ‘Mijn Verborgen Verleden’ van Roos Haase.)
Hoe ga je het gesprek aan?
Als hulpverlener is het goed om een aantal dingen te weten en te doen tijdens een gesprek met een slachtoffer van geweld in de jeugdzorg.
Het kan moeilijk zijn om over het geweld te praten. Voor het slachtoffer en voor de hulpverlener. Hier zijn verschillende redenen voor. Daarnaast is het goed om rekening te houden met sommige triggers of gedrag. Ook kun je een aantal dingen doen tijdens het gesprek. De tips hieronder zijn opgesteld door de slachtoffers zelf. Dat hebben zij samen met een psychiater gedaan. Deze psychiater is gespecialiseerd in trauma dat is ontstaan in de kindertijd.

Wat moet je weten?
Veel slachtoffers vinden praten over geweld moeilijk
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een slachtoffer niet uit zichzelf over het geweld begint. Een deel hiervan is besproken in hoofdstuk 4.
Slachtoffers vergelijken het opgroeien in de jeugdzorg soms met opgroeien in een sekte. Het pleeggezin of internaat waar zij zaten bepaalde alles. Zij mochten niet met de buitenwereld praten over wat er in het gezin of internaat gebeurde. Hierom vinden sommigen het nog steeds moeilijk om te praten over het geweld dat zij daar hebben meegemaakt.
Slachtoffers kunnen zich schamen voor wat er gebeurd is en wat de gevolgen van het geweld zijn. Anderen schamen zich dat ze er niks aan durfden te doen.
‘Had ik me maar meer verzet’ of ‘ik had het kunnen voorkomen’. Dit zijn gedachten die mensen soms jaren achtervolgen.'
‘Er is teveel gebeurd. Dikwijls heb ik uit schaamte kwalijke zaken gebagatelliseerd. Veel was toch te moeilijk om uit te spreken waardoor misverstanden zouden kunnen ontstaan en wilde daarmee voorkomen om pijnlijke opmerkingen te moeten horen. Tijdens sessies hield ik me vaak groot. Voor anderen is dat dan moeilijk te begrijpen. En leg gevoelens of schandaligheden maar eens uit als schaamte de boventoon voert. Waarschijnlijk kan ik niet goed genoeg uitspreken wat verdriet met me heeft gedaan en nog doet. Als ik al een op- of aanmerking kreeg, liet ik het gesprek varen en kwam er maar niet meer op terug. Wil me niet laten beledigen!’
Erover praten kan hen verdrietig maken. Mensen kunnen rouwen over de aandacht, liefde en mogelijkheden die zij als kind gemist hebben.
Veel slachtoffers geven aan dat zij in het verleden niet geloofd werden. Hierdoor vinden sommige slachtoffers het moeilijk om over het geweld te praten, omdat ze bang zijn weer niet geloofd te worden.
‘Mijn psycholoog geloofde mij niet. Hij zei ‘weet u zeker dat u dit niet verzonnen heeft?’
Sommige slachtoffers kunnen boos worden als zij erover praten. Vaak werden zij gedwongen om hun gevoelens weg te stoppen. Ook zijn veel slachtoffers teleurgesteld. Ze zijn boos en teleurgesteld dat er zo weinig aandacht is voor wat er gebeurd is.
Veel hulpverleners vinden praten over geweld moeilijk
Ook hulpverleners weten soms niet hoe ze over geweld moeten praten. Ze kunnen het ongemakkelijk vinden. Of te weinig weten over het onderwerp. Je bent dus niet de enige als je het lastig vindt om over geweld te praten.
Soms worden de klachten niet gelinkt aan geweld
Slachtoffers en hulpverleners weten vaak niet wat de gevolgen van geweld zijn. En welke klachten iemand kan krijgen na geweld.
Sommige slachtoffers dachten pas aan de gevolgen van het geweld na het rapport. Zij beseften zich toen dat zij ook klachten hadden die met dat geweld te maken hadden. En dat zij niet alleen zijn.
Slachtoffers kunnen slechte ervaringen hebben met hulpverlening
Veel slachtoffers hebben een slechte ervaring met hulp. Of met een andere hulpverlener.
Iemand moet soms lang wachten voordat er hulp is. Dat kan ervoor zorgen dat die persoon geen hulp zoekt of wil.
Soms heeft iemand wel eerder hulp gezocht, maar voelde die persoon zich toen niet geholpen. Er zit gemiddeld 15 jaar tussen het moment waarop slachtoffers hulp zoeken en het moment waarop ze het gevoel hebben echt geholpen te worden.
Sommige slachtoffers hebben een slechte ervaring met een eerdere hulpverlener. Er werd niet naar hen geluisterd. Of ze hebben geen of verkeerde hulp gekregen. Daardoor kunnen zij zich wantrouwend opstellen. Ook kunnen zij je gaan ‘toetsen’: ‘Heb ik iets aan jou?’, ‘Kun je me wel aan?’ of ‘Weet jij wél hoe je me kunt helpen?’.
‘Omdat ik gewoon ernstig het idee heb dat hulpverleners, hoe leuk hun studie ook is die ze allemaal doen, laag of hoog niveau, niet snappen dat wat in de jeugd misschien kapot wordt gemaakt ook nog kapot is als je (leeftijd) bent. En dat je dus eigenlijk nog steeds, gelukkig in veel mindere mate, in heel veel situaties alleen maar aan het overleven bent’.
Sommige slachtoffers hebben het idee dat hulpverleners elkaar beschermen. Dat de ‘nieuwe’ hulpverlener de ‘oude’ automatisch gelijk zal geven. Slachtoffers geven aan dat veel hulpverleners het moeilijk vinden om een mening te vormen. Dit, omdat het vaak om het handelen van een collega gaat. Het is daarom belangrijk om te weten wat er gebeurd is en hoe jouw voorganger gereageerd heeft.
Slachtoffers kunnen een laag zelfbeeld hebben
Slachtoffers kunnen een laag of negatief zelfbeeld hebben. Slachtoffers praten vaak over zichzelf als ‘mislukt’. Een persoon die niet voldoet aan (eigen) verwachtingen, of een slecht mens dat geen recht heeft op meevallers of geluk. Dat wil niet zeggen dat ze niet krachtig kunnen zijn. Of dat zij niet weten dat hen onrecht is aangedaan.
Slachtoffers willen erkenning
Slachtoffers willen erkenning. Van wat er met hen gebeurd is en het onrecht dat hen is aangedaan. Ze willen dat er aandacht besteed wordt aan hun verhaal en dat zij serieus genomen worden. Zij willen deze erkenning van de overheid, de samenleving, en van jou als hulpverlener.
Houd rekening met triggers
Sommige slachtoffers kunnen heftig reageren op dingen die je zegt of doet.
- Gebruik liever geen woorden als: nooit, altijd of moeten. Veel slachtoffers hebben een ‘allergie’ voor dit soort woorden. Kinderen in jeugdzorg kregen vaak opmerkingen te horen als: ‘jij mag dit nooit verder vertellen’ en ‘jij bent altijd lastig’.
- Veel slachtoffers zijn heel gevoelig voor de kleinste aanwijzingen dat zij net zo behandeld gaan worden als vroeger. Of dat recente negatieve ervaringen zich herhalen. Slachtoffers kunnen daarom heftig reageren zonder dat precies duidelijk is waarom ze dat doen. Maak dit bespreekbaar. Vraag bijvoorbeeld: waarom ben je nu eigenlijk boos? En op wie?
Slachtoffers kunnen zich anders uiten
Als hulpverlener is het goed om te weten dat slachtoffers soms uitersten laten zien als zij over het geweld praten. Iemand kan heftig reageren of nauwelijks. Soms houdt iemand er een sterke mening op na, een ander heeft geen mening of durft deze niet te geven. Een paar voorbeelden hiervan zijn:
- Soms klopt de heftigheid van het verhaal niet met de gezichtsuitdrukking van het slachtoffer. Sommige slachtoffers lijken zonder emotie hun verhaal te vertellen. Daardoor kan een hulpverlener de indruk krijgen dat het iemand niet zo heel veel doet, terwijl dat wel zo is.
- Veel mensen zitten zo omhoog met hun verhaal dat ze, als het ware, helemaal leeglopen als ze één keer de mogelijkheid krijgen. Dat kan zich ook uiten in boosheid. Boos op de hele wereld, wat nu eindelijk een keer de ruimte krijgt. Het is dan soms moeilijk om beleefd te blijven en niet boos te reageren op jou. De boosheid is echter een projectie en is op het verleden gericht. Naast boosheid voelen sommige slachtoffers veel schaamte over wat hen is overkomen.
- Sommige mensen zijn doorgeschoten in bepaalde ideeën. Door jarenlange teleurstelling, pijn, en verdriet. Termen als pedofielennetwerken, ontvoering en kinderhandel kunnen langskomen. De staat is de vijand. Sommige mensen trekken dit ook door naar de corona-pandemie en zijn bang dat de overheid controle wil. Ga niet in op deze ideeën. Leid het gesprek terug naar de kern.
Wat kun je doen?
‘De beste houding is die van een ‘zakelijke, lieve insteek’, aldus een slachtoffer.
Erken zo vroeg mogelijk wat er is gebeurd
Spreek zo vroeg mogelijk in het gesprek uit dat het slachtoffer onrecht is aangedaan. Soms is erkenning de belangrijkste behoefte van een slachtoffer en is andere ondersteuning niet nodig. Veel hulpverleners zien de behoefte aan erkenning aan voor een vraag om behandeling. Hierdoor zitten veel mensen onnodig in de hulpverlening.
Luister met aandacht
- Wees aanwezig en luister met aandacht. Neem de tijd voor een slachtoffer. Zorg dat je niet afgeleid wordt. Het valt op als je ergens anders aan denkt tijdens het gesprek.
- Zorg ook dat jullie niet gestoord kunnen worden. Dus geen berichtjes, telefoons of binnenlopende collega’s!
Stel je gelijkwaardig op
Als hulpverlener wil je helpen. Maar tijdens de eerste gesprekken hoef je alleen maar te luisteren. Het gesprek vindt plaats op basis van gelijkheid, van ‘mens tot mens’. Laat het ‘hulpverlenen’ nog even achterwege.
Probeer iemand echt te begrijpen
Probeer echt om iemand te begrijpen.
- Verplaats je in zijn of haarde belevingswereld van de persoon. Als dit niet lukt, geef dat dan aan.
- Stel vragen als je iets nog niet helemaal begrijpt.
- Check ook regelmatig of je iets goed begrepen hebt. Vertrouw er niet op dat je vanuit je ervaring wel een beeld hebt van wat mensen doormaken en doorgemaakt hebben.
Soms kan het moeilijk zijn om het slachtoffer te volgen. Iemand kan heftige gevoelens hebben met bijpassende beschrijvingen. Geef het aan als je het niet meer volgt.
Laat iemand eerst zijn of haar verhaal helemaal vertellen. Onderbreek iemand alleen als je een vraag hebt (zoals hierboven) of als je het niet volgt. Geef dan duidelijk aan wanneer je genoeg informatie hebt, en laat het slachtoffer weer verder praten.
Vraag niet meteen naar gevoelens
Vraag niet meteen naar gevoelens. Voor sommige mensen is dat een erg moeilijke vraag. Het kan nog meer emoties oproepen. Deze emoties kunnen ervoor zorgen dat iemand niet verder wil of kan vertellen.
Laat iemand eerst vertellen wat hij of zij wil vertellen. Soms zal dit een opsomming zijn van feiten of gebeurtenissen. Je kunt op een later moment naar de gevoelens bij die gebeurtenissen vragen.
Luister zonder oordeel
Respecteer het slachtoffer en het verhaal dat diegene vertelt. Veroordeel niet. Het kan zijn dat je sommige dingen niet gelooft. Of dat je sommige stukken uit het verhaal niet logisch of overdreven vindt. Dat kan, maar het verhaal in twijfel trekken is niet aan jou.
Sta open voor kritiek
Sta open voor eventuele kritiek. Veel slachtoffers hebben slechte ervaringen met hulpverleners. Het kan zijn dat het gesprek met jou ze herinnert aan deze slechte ervaring. Of het slachtoffer voelt zich niet goed bij iets wat je doet of zegt. Hij of zij kan je ergens op aanspreken. Het maakt niet uit of de kritiek terecht of onterecht is.
Benoem dat je de kritiek gehoord hebt en vraag door als het niet helemaal duidelijk voor je is. Vraag hoe jij beter kunt helpen en pak daarna het gesprek weer op.
Benoem je eigen gevoel
Op het juiste moment kun je ook iets van je eigen gevoelens uitspreken en tonen. Als je daar zelf behoefte aan hebt en om het voor jezelf goed af te sluiten. Dat kan zijn: ‘ik vind dit aangrijpend, ben geraakt door wat je zegt, vind het heel erg, verdrietig voor je, ik raak zelf verontwaardigd over wat je vertelt’.
Het inzetten van jouw ervaringen kan het contact versterken. Dit kan je overwegen, als dat aan de orde is. Vraag aan het slachtoffer of dit helpend kan zijn. Sommige slachtoffers hebben al genoeg moeite met het doen van hun eigen verhaal. Uiteraard moet het verhaal van het slachtoffer centraal blijven staan.
Schrijf mee met het gesprek
Schrijf mee met het gesprek. Daardoor kun je mensen een samenvatting geven in hun eigen bewoordingen. Sommige mensen zijn erg gevoelig voor exacte bewoordingen. In je samenvatting kun je wel in eigen woorden beschrijven welke emoties je bij het slachtoffer zag.
Meeschrijven zorgt er ook voor dat je minder vergeet. Het kan erg vervelend zijn als een slachtoffer twee keer dezelfde heftige gebeurtenis moet vertellen. Of zijn of haar gevoelens daarover.
Hoe kun je helpen?
Een gesprek tussen een hulpverlener en slachtoffer kan gaan over wat er gebeurd is. Soms heeft het slachtoffer niet meer nodig. Dan blijft het daarbij.
Soms geeft een slachtoffer aan (meer) hulp nodig te hebben. Of die persoon weet niet zeker of hij of zij hulp nodig heeft. Dan komt er ruimte voor deze onderwerpen: welke last mensen hebben van wat er is gebeurd en welke hulp ze daarbij willen.
Hiervoor hoef je geen ingewikkelde gesprekken te voeren. Je kan de 4 vragen van Jim van Os gebruiken. Jim van Os is hoogleraar Psychiatrie aan de Universiteit van Utrecht. De vragen kunnen helpen om op een rijtje te krijgen wat er is gebeurd en wat het slachtoffer nodig heeft. Sommige slachtoffers vinden het lastig om deze vragen te beantwoorden. Soms heeft iemand veel last van klachten. Dan is het moeilijk om na te denken over waarom je bepaalde dingen denkt of doet (reflectie). Als hulpverlener kun je er dan voor kiezen om de vragen later (nog een keer) te stellen.
Vraag 1: Wat is er met je gebeurd?
Een gesprek met een hulpverlener gaat al snel over de klachten die iemand heeft. Die klachten kunnen komen door iets wat recent gebeurd is. Of door iets wat lang geleden gebeurd is. Of iemand weet niet wat de oorzaak van de klachten is. Iemand kan de klachten pas net hebben, of er al lang mee rondlopen. In alle gevallen kunnen de klachten te maken hebben met geweld in de kindertijd.
Daarom is het van belang om dóór te vragen. Hoe was je kindertijd? Hoe lang geleden is dit gebeurd? Wie deed jou dit aan? Hoe heb je daarop gereageerd? Wat heeft dit voor je betekend?
Let op: laat de regie over wat de ander wil vertellen bij hem of haar.
Vraag 2: Wat zijn je kwetsbaarheden en je krachten?
Met deze vraag gaan we dieper in op eigenschappen van het slachtoffer. Welke eigenschappen kunnen het slachtoffer helpen herstellen en de klachten verminderen (krachten)? En wat zijn de eigenschappen die dit herstel kunnen tegenhouden of vertragen (kwetsbaarheden)? Deze eigenschappen kunnen aangeboren zijn, of het gevolg zijn van het geweld dat hij of zij mee heeft gemaakt.
Een kwetsbaarheid is bijvoorbeeld: angst, somberheid of moeite hebben anderen te vertrouwen. Deze kwetsbaarheden kunnen herstel in de weg staan. Een kracht is bijvoorbeeld: optimisme, geen vooroordelen hebben of graag anderen willen helpen. Deze krachten kunnen helpen bij herstel en vermindering van de klachten.
Iedereen heeft andere kwetsbaarheden en krachten. Maak daarom een lijst van deze kwetsbaarheden en krachten samen met het slachtoffer. Zo wordt duidelijk welke krachten hij of zij kan versterken en welke kwetsbaarheden hij of zij kan verminderen.
Aanvullende vragen: Hoe heb je tot nu toe overleefd? Hoe ga je om met je klachten? Hoe heb je het volgehouden en wat heeft je daarbij geholpen? Wat zijn de problemen die je ervaart?
Vraag 3: Waar wil je naar toe?
Bij deze vraag gaat het erom hoe herstel eruit ziet voor het slachtoffer. De nadruk ligt niet op de klachten die diegene nu heeft. Hoe ziet een leven met geen of minder klachten er voor jou uit? Deze vraag is ook belangrijk als de persoon nog veel klachten heeft. De hulpverlener kijkt samen met het slachtoffer naar de situatie nu, en hoe het slachtoffer verder kan komen.
Aanvullende vragen: Wat wil je bereiken? Wil je kunnen omgaan met je klachten, steun krijgen, behandeling, of erkenning? Wil je goede relaties kunnen onderhouden, kunnen werken of een opleiding afmaken? Of een zinvol leven kunnen leiden? En hoe ziet dat eruit voor jou? Wanneer voel je je geholpen?
Vraag 4: Wat heb je nodig?
Wat is ervoor nodig om herstel (of vermindering van klachten) te bereiken? Uit de antwoorden op de vragen kunnen verschillende behoeften naar voren komen. Bijvoorbeeld behandeling van psychische klachten. Maar iemand kan ook hulp willen bij problemen die zijn ontstaan door de psychische klachten, zoals schulden, huisvestingsproblemen of sociaal isolement. Als het slachtoffer aangeeft behoefte te hebben aan behandeling, kun je de behandeling starten.
Aanvullende vragen: Wat zijn je behoeften en op welk vlak? Welke hulp wil je daarbij en van wie? Op welke manier wil je geholpen worden?
Samen keuzes maken
Als het slachtoffer hulp wil, moeten hulpverlener en slachtoffer samen bepalen welke hulp dat wordt. Dit noemen we ook wel ‘shared decision making’. Ook naasten kunnen invloed hebben op de keuze. Naasten kunnen vertellen over hoe zij omgaan met de persoon of welke klachten zij zien bij het slachtoffer. En hoe het met henzelf gaat.
Iedereen is expert
Het idee achter ‘shared decision making’ is dat iedereen expert is op het eigen gebied. Al deze kennis is nodig om de hulp te kiezen die bij het slachtoffer past.
Slachtoffers hebben kennis uit de ervaringen met geweld. Zij weten ook het best welke klachten ze hebben. En hoe een behandeling zou passen in hun leven. Zij kunnen vertellen wat ze willen en wat ze nodig hebben. Hulpverleners weten veel van psychische problemen en behandelingen. Ook weten zij veel over hoe de Nederlandse Gezondheidszorg in elkaar zit (zie box hieronder). De hulpverlener kan helpen om de juiste keuze te maken. Dit gaat over een diagnose stellen, de plek van de behandeling en het opstellen van een individueel zorgplan. Er moet genoeg tijd zijn om informatie te verwerken en er over na te denken.
Samen keuzes maken is niet bedoeld om de zelfstandigheid van mensen af te nemen. Het vergroot juist de zelfstandigheid zodra dat kan. Dat vraagt voortdurend passen en meten, luisteren en doorvragen. Wees helder over wat je kunt bieden en wat iemand van je kan verwachten, zeker bij mensen die al heel vaak zijn teleurgesteld in de hulpverlening.
Hieronder vind je een aantal tools die je kunnen helpen bij samen keuzes maken:
Samenwerken met andere hulpverleners
Zorg geven aan slachtoffers van geweld in de jeugdzorg is soms moeilijk. Die conclusie staat in het rapport van commissie De Winter. Dat komt omdat slachtoffers vaak problemen hebben op meerdere gebieden. Psychische problemen, lichamelijke problemen, sociale problemen en financiële problemen.
Het kan betekenen dat er naast medische hulp ook maatschappelijke en materiële ondersteuning nodig is. Het is daarom belangrijk dat de hulpverleners van deze slachtoffers in de verschillende zorglijnen samenwerken. Dit is voor veel organisaties een andere manier van werken (zie de box hieronder). Het betekent ook dat er soms met meer dan één diagnose gewerkt wordt en dat kan gevolgen hebben voor de financiering. Tot slot is vaak ondersteuning vanuit verschillende groepen nodig: naasten, lotgenoten en zorgprofessionals.
De Nederlandse gezondheidszorg bestaat uit vier zorglijnen:
De nuldelijnszorg is zorg zonder dat er een hulpvraag is. Dit is vaak preventieve zorg. GGD-en bieden bijvoorbeeld nuldelijnszorg. Er zijn mensen die door geweld in de jeugdzorg wel problemen hebben maar die daarvoor geen professionele behandeling nodig hebben. Zij kunnen goed terecht bij familie, vrienden en lotgenoten. Ook zelfhulpgroepen vallen onder de nuldelijnszorg.
De eerstelijnszorg* is er voor lichte problemen of problemen die met een korte behandeling zijn opgelost. Hier is geen verwijzing voor nodig: iedereen kan zelf een afspraak maken. Het gaat bijvoorbeeld over de huisarts, maatschappelijk werker, fysiotherapeut en de tandarts. Soms valt een psycholoog hier ook onder. Als de zorg in de eerstelijn niet genoeg is, verwijzen zorgverleners door naar de tweedelijn.
Voor de tweedelijnszorg* is een verwijzing nodig van de eerste lijn. In de tweede lijn werken bijvoorbeeld GZ-psychologen, gespecialiseerde jeugdzorgwerkers en psychiaters, vrijgevestigd of in GGZ instellingen. Dit noem je gespecialiseerde GGZ.
Voor mensen met complexe, weinig voorkomende of heel ernstige stoornissen is er topklinische zorg. Dit is de derdelijnszorg die iemand alleen kan krijgen via verwijzing uit de eerste- en de tweedelijnszorg. Deze gespecialiseerde zorg wordt niet op veel plekken gegeven. Voor deze zorg moet iemand soms buiten zijn regio behandeld worden.
* Vanaf januari 2015 wordt er niet meer gesproken over eerstelijns en tweedelijns psychologische zorg, maar over generalistische basis GGZ (bGGZ) en gespecialiseerde GGZ (sGGZ)
Samenvatting
Niet alle slachtoffers hebben hulp nodig. Velen hebben ondanks alle ellende een goed leven weten op te bouwen. De meesten willen wel erkenning voor wat er met hen gebeurd is.
Een slachtoffer helpen begint met een gesprek. In deze module staan een aantal dingen die je moet weten voordat je een gesprek aangaat. Veel slachtoffers maar ook hulpverleners vinden het moeilijk om over geweld te praten. Ook worden klachten niet altijd gelinkt aan geweld in de kindertijd. Veel slachtoffers hebben slechte ervaringen met eerdere hulp(verleners). Slachtoffers kunnen een laag zelfbeeld of gevoel van eigenwaarde hebben. Het is goed om te weten dat sommige slachtoffers heftig kunnen reageren op bepaalde dingen die je doet of zegt. Zij kunnen zich soms uiten in uitersten. Bijvoorbeeld heel boos worden, of juist nauwelijks emotie laten zien.
Tijdens het gesprek is het van belang om een aantal dingen te doen.
- Erken zo vroeg mogelijk dat iemand onrecht is aangedaan.
- Luister aandachtig, zorg dat jullie niet gestoord kunnen worden en veroordeel niet.
- Stel je gelijkwaardig op, van ‘mens tot mens’.
- Probeer iemand echt te begrijpen. Stel hiervoor aanvullende vragen als dat nodig is.
- Vraag niet meteen naar gevoelens, dit kan (teveel) emoties oproepen.
- Sta open voor kritiek.
- Benoem je eigen gevoel als daar ruimte voor is.
- Schrijf mee met het gesprek zodat je een samenvatting kan geven in de bewoording van het slachtoffer, en zodat je niks vergeet.
Als een slachtoffer hulp wil, kun je een aantal vragen stellen om te kijken welke hulp het beste bij iemand past. Hiervoor kun je de vier vragen van Van Os gebruiken. Je kunt daarna samen met het slachtoffer een keuze maken voor een eventueel behandeltraject. Het kan betekenen dat er naast psychische hulp ook maatschappelijke of materiële ondersteuning nodig is. Het is daarom belangrijk dat verschillende zorglijnen hierbij samenwerken.
